Kennisbank

  • Baarmoederontsteking bij de hond
  • Blaasontsteking en blaasgruis bij de kat
  • Castratie van de reu
  • Chronische nierziekte bij de kat
  • De ziekte van Addison bij de hond
  • De ziekte van Cushing bij de hond
  • Drachtige teven en zogende puppy's
  • Een konijn als huisdier
  • Giardia
  • Hartruis bij de kat
  • Hartruis door een lekkende hartklep bij de hond
  • Hoge bloeddruk bij de kat
  • Hyperthyreoïdie bij de kat
  • Hypothyreoïdie bij de hond
  • KCS/droge ogen
  • Melkkliertumoren bij de hond
  • Melkkliertumoren bij de kat
  • Overgewicht bij hond en kat
  • Oververhitting bij de hond
  • Pancreatitis
  • Vlooien

Baarmoederontsteking bij de hond

Baarmoederontsteking (pyometra) bij de hond

Pyometra is een ontsteking waarbij de baarmoeder gevuld wordt met pus. Het is een vaak voorkomende aandoening bij oudere, niet gesteriliseerde teven. Een hond kan erg ziek worden en zelfs overlijden aan de gevolgen van een baarmoederontsteking wanneer deze niet behandeld wordt. In veel gevallen is een (spoed)operatie nodig.

Oorzaak

Een hond is ongeveer twee keer per jaar loops. Tijdens de loopsheid zorgen hormonen ervoor dat de baarmoedermond opengaat. Hierdoor kunnen er bacteriën via de vagina in de baarmoeder terecht komen. Bij de hond wordt vanaf het eind van de loopsheid zwangerschapshormoon (progesteron) geproduceerd. Dit hormoon zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies klaar is voor de groei van pups. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker en er wordt vocht geproduceerd. Ook als een hond niet gedekt of niet drachtig is, zal de baarmoeder ongeveer twee maanden lang in die toestand blijven. Zo’n warme, vochtige omgeving is gevoelig voor bacteriële infectie. Daarbij veranderd het baarmoederslijmvlies in de loop van de jaren. Er ontstaan cysten (holtes gevuld met vocht) die erg gevoelig zijn voor infectie door bacteriën. Hierdoor wordt de kans op een baarmoederontsteking groter naarmate een hond ouder wordt.

Een baarmoederontsteking kan ook ontstaan na of tijdens de dracht, wanneer er pups sterven in de baarmoeder of een (deel van) de nageboorte in de baarmoeder achterblijft na de bevalling. Ook sommige medicijnen, zoals een anti-loopsheidsinjectie of een injectie tegen een ongewenste dracht kunnen de kans op baarmoederontsteking vergroten.

Zwangerschapshormoon (progesteron), dat wordt gemaakt door de eierstokken, vergroot ook de kans op melkkliertumoren en diabetes. Hoe vaker een hond loops is, hoe vaker het lichaam wordt blootgesteld aan progesteron en hoe groter de kans op baarmoederontsteking, melkkliertumoren en diabetes wordt.

De situatie bij onze huishonden is niet hetzelfde dan bij wilde hond-achtigen. Deze dieren worden maar één keer per jaar loops in plaats van twee keer, zoals onze honden. Daarbij zullen wilde dieren in vrijwel iedere loopsheid gedekt worden en drachtig worden. In het leven van een wilde hond (wolf, vos,…) komt het dus veel minder vaak voor dat de baarmoeder “leeg” is (geen pups bevat) en dus gevoelig is voor baarmoederontsteking.

Symptomen

De symptomen van baarmoederontsteking treden vaak ongeveer twee maanden na de loopsheid op. De baarmoeder vult zich met pus. Bij een “open pyometra” is de baarmoedermond open en komt er pus uit de vulva. Bij een “gesloten pyometra” is de baarmoedermond dicht. Pus hoopt zich op in de baarmoeder, waardoor deze heel erg groot kan worden. Dit is een gevaarlijke situatie, omdat de baarmoeder hierdoor kan scheuren, omdat de wand erg dun en broos kan worden. Daarnaast kunnen bacteriën en gifstoffen uit de ontstoken baarmoeder in het bloed en de rest van het lichaam terecht komen. Ze zorgen ervoor dat de hond zich erg ziek voelt. Deze stoffen kunnen ook schade geven aan de organen, met name de nieren.

  • Vuile uitvloei uit de vulva (bij een open pyometra)
  • Lusteloosheid, slechter eten, soms koorts
  • Veel drinken en veel plassen
  • Soms ook braken en diarree
  • Een dikker wordende buik (bij een gesloten pyometra, indien de baarmoeder erg groot wordt)

Behandeling

Als is vastgesteld dat een hond een baarmoederontsteking heeft, (soms is hiervoor een echo nodig) wordt geadviseerd de hond te opereren. Hierbij worden de ontstoken baarmoeder en de eierstokken verwijderd. Daarnaast is vaak infuus nodig en krijgt de hond antibiotica en ontstekingsremmers. Vrijwel altijd is een operatie nodig om het probleem blijvend op te lossen. Als de hond erg ziek is, of het gaat om een gesloten pyometra, gaat het om een levensbedreigende situatie en moet er met spoed geopereerd worden. De prognose na operatie is redelijk goed. Veel dieren knappen goed op. Dit is uiteraard wel afhankelijk van de duur en de ernst van de ontsteking.

In een heel enkel geval, bijvoorbeeld bij een waardevolle fokteef, kan er gekozen worden voor een behandeling met medicatie. Het dier krijgt dan antibiotica en hormonen die de baarmoeder doen samentrekken, zodat de pus eruit komt. Er is echter risico op scheuren van de baarmoeder. Daarbij is de vruchtbaarheid na een baarmoederontsteking vaak laag en er is een grote kans dat er zich bij de volgende loopsheid weer een baarmoederontsteking ontwikkeld. Behandeling door middel van operatie heeft dan ook zeker altijd de voorkeur.

Voorkomen

Baarmoederontsteking kan worden voorkomen door een teef te laten steriliseren. Bij voorkeur steriliseren we voor of na de eerste loopsheid, afhankelijk van de hond. Bij het steriliseren verwijderen we de eierstokken. Het risico op baarmoederontsteking verdwijnt hierdoor en de kans op melkkliertumoren verminderd sterk.

Blaasontsteking en blaasgruis bij de kat

Blaasontsteking en blaasgruis bij de kat

Blaasproblemen bij de kat komen regelmatig voor en zijn vaak een vervelend probleem, zowel voor de kat als voor u als eigenaar. In huis plassen kan namelijk een eerste teken dat uw kat een blaasprobleem heeft. Mocht uw kat ineens niet meer zindelijk zijn, dan is het dus mogelijk dat dit een medische oorzaak heeft.

Oorzaken

De twee belangrijkste oorzaken van blaasontsteking bij de kat zijn blaasgruis en idiopathische blaasontsteking. 60% tot 70% van de katten met blaasontsteking heeft idiopathische blaasontsteking. Deze aandoening wordt veroorzaakt door stress, een afwijkende afgifte van stresshormonen, een afwijking van de slijmlaag die de blaaswand beschermd of een overprikkeling van de zenuwen van de blaas.

20% tot 30% van de blaasontstekingen bij de kat worden veroorzaakt door blaasgruis of door blaasstenen. Blaasgruis is een opstapeling van microscopisch kleine kristalle die de blaaswand irriteren en bij katers soms de plasbuis kunnen verstoppen, zodat de kater niet meer kan plassen. Dit is een spoedgeval (zie verder).

Bacteriële blaasontsteking bij de kat komt heel erg weinig voor. In 98% van de gevallen zijn bacteriën niet de oorzaak van de blaasontsteking. Dit is wereldwijd onderzocht door op een steriele manier (door middel van een blaaspunctie) urine af te nemen bij katten met blaasontsteking en dit in te sturen voor bacteriologisch onderzoek. In slechts 2% van de gevallen werd een bacterie gevonden als oorzaak van de blaasontsteking. 

Het geven van antibiotica is dus in de meeste gevallen niet zinvol. Katten met nierfalen, suikerziekte, schildklierproblemen, katten met een virusziekte zoals FIV of FeLV en katten die een urinekatheter hebben gekregen (bijvoorbeeld voor een verstopte urinebuis) hebben wel een hogere kans op een bacteriële blaasontsteking. Dit kan worden aangetoond door urine naar een laboratorium op te sturen voor het maken van een bacteriekweek. In deze gevallen is het geven van antibioticum wél zinvol.

Symptomen

  • Moeilijk of pijnlijk plassen (miauwen bij het plassen)
  • Veel naar de kattenbak gaan
  • Veel kleine plasjes doen • rode urine en/of erg ruikende urine
  • Zitten en persen zoals bij het plassen, zonder dat er urine komt: dit is een spoedgeval bij een kater!

Diagnose

Blaasontsteking kan worden aangetoond door middel van een urineonderzoek. Daarnaast wordt de urine bekeken onder de microscoop om te zien of er blaasgruis aanwezig is. Bij aanhoudende of terugkerende klachten kan het nodig zijn om een echo te maken om blaasstenen of andere afwijkingen aan de blaas en nieren uit te sluiten. Er kan dan ook op een steriele manier urine worden afgenomen om te worden opgestuurd naar een laboratorium voor een bacteriekweek.

Behandeling idiopathische blaasontsteking

Een idiopathische blaasontsteking wordt behandeld met een ontstekingsremmer. Als er geen blaasgruis aanwezig is, zijn andere medicijnen meestal niet nodig. De kans op het opnieuw ontwikkelen van een idiopathische blaasontsteking kan worden verminderd door de kat te stimuleren om extra water op te nemen. Hierdoor zal de urine minder geconcentreerd worden en verkleind de kans op een blaasontsteking. Dit kan door extra waterbakken neer te zetten op verschillende plaatsen, deze regelmatig te verversen of bijvoorbeeld een drinkwaterfontein aan te schaffen (veel katten drinken graag stromend water). Daarnaast is het belangrijk dat de kat regelmatig plast en dus de blaas leegt. Zorg dat er voldoende kattenbakken zijn in huis en dat ze op een rustige plaats staan en maak ze heel regelmatig goed schoon. Zorg dat er voor iedere kat in huis één kattenbak is en daarnaast nog één kattenbak extra, dus het is aan te raden om drie kattenbakken te hebben als er twee katten in huis zijn en vier bakken als u drie katten heeft.

Hoewel het soms moeilijk te zien is aan een kat, kan het dier wel stress hebben. Sommige katten zijn erg stressgevoelig en kunnen al een blaasontsteking ontwikkelen door veranderingen in huis, door andere mensen in huis, door stress bij de eigenaar of door de aanwezigheid van andere katten in huis, zelfs als deze niet met elkaar vechten. Katten die niet buiten komen hebben daarbij ook een grotere kans op stress. Het is verstandig katten met blaasproblemen zo min mogelijk bloot te stellen aan situaties waar ze stress van kunnen ervaren. Zorg dat de kat altijd voldoende rustige, stille plaatsen in huis heeft waar hij niet gestoord wordt, maak eventueel een buitenren, zorg voor speeltjes en (liefst hoge) verstopplaatsen. Een kattengredragsdeskundige kan u hierover goede tips geven.

Soms is het helaas nodig een ander (rustiger) huis te zoeken voor de kat met problemen of een andere kat bij iemand anders onder te brengen om het probleem onder controle te krijgen. Bij de meeste katten is het probleem echter met behandeling ondercontrole te krijgen. Ook kan het zo zijn dat de kat later in het leven minder last heeft van de blaasproblemen.

Blaasgruis en blaasstenen

Een andere veel voorkomende oorzaak van blaasontsteking bij de kat is blaasgruis, of eventueel blaasstenen. Blaasgruis en blaasstenen bestaan uit kristallen die ontstaan uit mineralen in de urine. Er bestaan verschillende typen kristallen. Deze zijn onder de microscoop te zien. Het type kristal dat aanwezig is, is belangrijk voor de behandeling. Het meest voorkomende type kristal (struviet) is te behandelen met een speciaal dieetvoer. Dit voer zorgt ervoor dat de urine zuurder wordt, waardoor struvietkristallen oplossen. Blaasstenen zijn letterlijk stenen van enkele milimeters tot enkele centimeters groot die voorkomen in de blaas. Deze irriteren de blaaswand en veroorzaken hierdoor blaasontsteking. Blaasstenen zijn te zien in de blaas tijdens een echo. Sommige stenen zijn ook te zien op een röntgenfoto. Blaasstenen moeten vaak uit de blaas verwijderd worden door middel van een operatie. De stenen worden daarna opgestuurd naar een laboratorium om te bepalen uit welk type kristallen ze bestaan en zo de juiste behandeling te bepalen. Om te voorkomen dat blaasgruis en blaasstenen opnieuw terugkomen is het van belang dat de kat veel drinkt. Een speciaal blaasgruisdieet kan daarbij helpen. Dit dieet zorgt ook voor een verandering van de zuurgraad van de urine, zodat minder gemakkelijk gruis en stenen kunnen ontstaan.

Als uw kat niet kan plassen - SPOED!

Blaasgruis kan vastlopen in de urinebuis van uw kat. De urinebuis raakt dan verstopt en de kat kan dan niet meer plassen. Dit is ernstig en is een spoedgeval. Het is belangrijk dat u direct een dierenarts belt als u het idee heeft dat uw kat niet kan plassen. U kunt dit merken aan veel naar de kattenbak gaan, zonder dat er urine in de kattenbak zit, klaaglijk miauwen en veel persen, veel likken onder de staart. Een kat plast normaal ongeveer vier keer per dag. Een kat met een verstopte urinebuis krijgt binnen 24 uur een harde, pijnlijke buik (omdat de blaas erg groot en gespannen wordt), kan erg suf worden en zonder behandeling zelfs overlijden. Als de urine niet meer kan worden afgevoerd, kan er schade aan de nieren optreden, kalium in het bloed kan gevaarlijk hoog stijgen, waardoor hartproblemen kunnen ontstaan en er kan blijvende schade aan de blaas ontstaan, als er niet op tijd ingegrepen wordt. 

De verstopte urinebuis moet zo snel mogelijk worden doorgespoeld, om ervoor te zorgen dat de blaas zich kan legen. Dit doen we door de kat onder narcose te brengen, een katheter in de urinebuis aan te brengen en via deze katheter de urinebuis met steriele vloeistof door te spoelen. Daarna wordt de blaas leeggemaakt en nog enkele keren gespoeld met steriele vloeistof om zoveel mogelijk gruis te verwijderen. De katheter moet minstens 24 uur blijven zitten, om te voorkomen dat de urinebuis meteen weer verstopt raakt. We doen urine-onderzoek op de urine die we uit de blaas hebben gehaald en daarna behandelen we de blaasontsteking en het blaasgruis met ontstekingsremmers en een blaasgruisdieet. Met bloedonderzoek kan bepaald worden of er schade aan de nieren is. In ernstige gevallen, waarbij de verstopping niet kan worden doorgespoeld of wanneer de kater steeds opnieuw een verstopte urinebuis krijgt, ondanks een goede behandeling, is het soms nodig de penis te amputeren en een nieuwe, wijdere opening te maken waarlangs de kat kan plassen. 

Een verstopte urinebuis komt vaker voor bij katers dan bij poezen, omdat de urinebuis in de penistop erg nauw is, waardoor blaasgruis hierin kan ophopen. Een verstopte urinebuis komt ook vaker voor bij katers met overgewicht en bij katers die binnen gehouden worden, dan bij slanke katers die ook naar buiten gaan.

Castratie van de reu

Castratie bij de reu

Bij de aanschaf van een pup of nieuwe hond kan er veel, eventueel nieuwe, informatie op u afkomen. Opvoeding, zindelijk maken, vaccineren, ontwormen, ontvlooien en u zult ook de overweging maken om uw hond al dan niet te laten castreren of steriliseren. Daarbij is het uiteraard belangrijk dat u op de hoogte bent voor de voor- en nadelen daarvan, zodat u een geïnformeerd besluit kunt nemen. 

Wetenschappelijk onderzoek

Recent zijn er wereldwijd meerdere onderzoeken gedaan naar de effecten van sterilisatie en castratie op de gezondheid van de hond op lange duur, onder andere door de Universiteit van Gent. Er werd onderzoek gedaan naar het risico op het ontwikkelen van onder andere gewrichtsaandoeningen en verschillende soorten tumoren. Er werd vergeleken hoe vaak deze aandoeningen voorkwamen bij honden die niet gecastreerd werden, honden die gecastreerd werden op jonge leeftijd en honden die gecastreerd werden op latere leeftijd. De bevindingen van deze verschillende onderzoeken kwamen niet precies met elkaar overeen. Dit kan komen doordat er in het ene onderzoek andere rassen werden gebruikt dan in het andere onderzoek, omdat de onderzoeken elk in een ander deel van de wereld werden gedaan of omdat de hoeveelheid honden dat gevolgd is in de onderzoeken erg van elkaar verschilden. Toch kunnen we, als we al deze onderzoeksresultaten samen bekijken, wel een advies geven over castratie bij de reu.

Wel of niet castreren?

Bij de vrouwelijke hond is gebleken dat, wanneer het niet om een hond voor de fokkerij gaat, het verstandig is om haar te laten steriliseren, ter preventie van onder andere melkkliertumoren en baarmoederontsteking op latere leeftijd. We raden dan dus aan om een teef te laten steriliseren om bepaalde ziekten op latere leeftijd te voorkomen. Bij de reu ligt dit anders. Er is gebleken dat er geen medische redenen zijn om een reu preventief te castreren. Er zijn wel aandoeningen die vaker voorkomen bij niet-gecastreerde reuen, dan bij gecastreerde reuen, zoals tumoren van de testikels en vergroting van de prostaat, maar deze zijn goed te behandelen, mochten ze op latere leeftijd voorkomen. Het advies is dus om een reu niet te castreren, tenzij hier specifieke redenen voor zijn. 

Castreren vanwege ongewenst gedrag

Geslachtshormonen hebben een invloed op het gedrag van een dier. Deze hormonen worden onder andere aangemaakt door de testikels. Verwijderen van deze testikels zorgt er dus voor dat de hond minder geslachtshormonen aanmaakt. Dit kan zowel een positieve als negatieve invloed hebben op het gedrag van het dier. Het is dus belangrijk eerst goed te kijken naar wat precies het probleemgedrag is en of castratie hier wel de oplossing voor is. Het komt voor dat probleemgedrag juist erger wordt na castratie. Het overmatig markeren van het territorium door overal tegenaan te plassen, wegloopgedrag en hyperseksueel gedrag kunnen verminderen door middel van castratie. Probleemgedrag wat ontstaat door angst, agressie of stress kan verergeren wanneer een hond wordt gecastreerd. Omdat een castratie door middel van een operatie niet meer ongedaan gemaakt kan worden, is het verstandig een hond eerst een implantaat te geven, wanneer u castratie om gedragsredenen overweegt. Dit implantaat wordt met een naald onder de huid tussen de schouderbladen ingebracht. Het implantaat zelf is ongeveer zo groot als een rijstkorrel en geeft een hormoon af wat de aanmaak van testosteron (een belangrijk geslachtshormoon) remt. Dit heeft hetzelfde effect op het lichaam en het gedrag van de hond als een castratie via operatie zou doen. Het grote voordeel van een implantaat is echter dat deze weer uitwerkt. Er zijn implantaten die zes maanden werken en die twaalf maanden werken. Na uitwerken komt de aanmaak van testosteron weer op gang. Mocht het gedrag van het dier op negatieve manier veranderen, dan is castratie middels een operatie zeker niet aan te raden. 

Op welke leeftijd castreren?

Castreren middels een operatie kan worden uitgevoerd vanaf een leeftijd van ongeveer zes maanden. Het is een operatie onder algehele narcose, waarbij beide testikels worden verwijderd. Vrijwel alle reuen herstellen snel van de operatie. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van castratie op het lichaam van de reu op lange termijn, en of de leeftijd waarop gecastreerd werd van invloed is. Daaruit is gebleken dat verschillende gewrichtsaandoeningen en tumoren vaker voorkomen bij honden die gecastreerd zijn voor één jaar leeftijd, dan bij honden die op latere leeftijd zijn gecastreerd, of niet zijn gecastreerd. Omdat de resultaten van de verschillende onderzoeken niet exact overeenkomen, is het lastig om te kunnen zeggen hoe groot de risico’s precies zijn en bij welke gewrichtsaandoeningen en typen tumoren de leeftijd van castratie wél of niet van belang zijn. In de meeste onderzoeken is gekeken naar heupdysplasie, elleboogdysplasie en letsels aan de voorste kruisband van de knie, en daarnaast naar lymfoom, mastceltumoren, hemangiosarcomen en bottumoren. Er is zeker niet uit alle onderzoeken gebleken dat het risico op deze aandoeningen hoger wordt door castratie. Er zijn dus ook zeker aanwijzingen dat castratie geen, of heel weinig, invloed heeft hierop. Als al deze onderzoeksgegevens samen bekeken worden, kan er wel een algemeen advies gegeven worden: castratie bij reuen gebeurd bij voorkeur ná één jaar leeftijd. 

Conclusie

Mocht u overwegen uw reu te laten castreren, bedenk dat dus goed wat de reden hiervoor is en of castratie wel de geschikte oplossing hiervoor is. Laat uw reu bij voorkeur castreren als hij ouder is dan één jaar. Heeft u twijfels over het effect van castratie op het gedrag van uw reu, overweeg dan een implantaat. Heeft u vragen of twijfelt u, dan kunt u uiteraard contact met ons opnemen en kunnen we samen kijken of castratie gunstig kan zijn voor uw hond.

Chronische nierziekte bij de kat

Chronische nierziekte bij de kat

Chronische nierziekte of nierfalen is een ziekte die regelmatig voorkomt bij oudere katten. Bij nierfalen kunnen de nieren niet meer hun normale functies uitoefenen. De nieren filteren het bloed en voeren afvalstoffen af via de urine, regelen de water- en mineralenhuishouding in het bloed, houden de bloeddruk op peil en hebben ook een functie in de aanmaak van rode bloedcellen. De nieren hebben een grote overcapaciteit. Dit betekend dat er 75% van de nierfunctie verloren kan gaan, voordat er symptomen ontstaan. De nierfunctie is dus vaak al een hele tijd achteruit aan het gaan, voordat een dier klachten krijgt. Bij chronische nierziekte wordt het normale nierweefsel langzaamaan vervangen door littekenweefsel. Chronische nierziekte is één van de meest voorkomende aandoeningen bij oudere katten. Meestal is de oorzaak van de ziekte niet te achterhalen.

Symptomen

Omdat driekwart van de nierfunctie verloren is gegaan voor er symptomen optreden, wordt de ziekte vaak pas in een laat stadium ontdekt. Één van de eerste tekenen van chronische nierziekte is veel drinken en veel plassen en gewichtsverlies. Omdat de nieren afvalstoffen niet meer goed kunnen afvoeren, zal de hoeveelheid ureum in het bloed stijgen. Ureum is een afvalproduct van eiwit. Hierdoor kunnen een slechte eetlust, braken, diarree, een slechte adem, en ontstekingen in de bek ontstaan. Omdat de nieren teveel water uitscheiden met de urine, raken katten met nierfalen snel uitgedroogd, ook al drinken ze veel. Ook zwakte, veel slapen en bleke slijmvliezen kunnen veroorzaakt worden door nierfalen.

Diagnose

Als er een vermoeden is van chronische nierziekte, kan dit worden bevestigd met een bloedonderzoek. Een verhoogd ureum en creatinine in het bloed wijzen op nierfalen. Daarnaast zijn er afwijkingen in de minderalenbalans in het bloed en kan er een tekort aan rode bloedcellen (bloedarmoede) zijn. Via urine-onderzoek zal blijken dat de urine minder geconcentreerd is dan normaal en er kan ook eiwitverlies via de nieren optreden. Dit eiwit is te meten in de urine. Ongeveer 20% van de katten met nierfalen heeft ook een te hoge bloeddruk. Dit heeft een negatieve invloed op de organen en kan op langere termijn ook blindheid veroorzaken.

SDMA is een waarde die gemeten kan worden in het bloed en al verhoogd bij een verlies van nierfunctie van 25%. Ureum en creatinine verhogen pas in het bloed als 75% van de nierfunctie verloren is gegaan en het dier dus al klachten heeft. Bij een stijging van SDMA kunnen we al in een vroeg stadium beginnen met de behandeling van chronische nierziekte.

Niet te genezen, wel te behandelen

Chronische nierziekte is een achteruitgang van de nierfunctie, die vaak al ruime tijd bezig is voordat dit wordt vastgesteld. Deze achteruitgang is helaas niet te stoppen. We kunnen een kat met chronisch nierfalen dus niet genezen. Wat we wel kunnen doen is het proces vertragen en de klachten van de kat verlichten. Hoe eerder er kan worden ingegrepen, hoe beter de vooruitzichten voor de kat zijn.

Behandeling

Een speciaal dieet voor katten met nierfalen zorgt ervoor dat de nieren minder hard moeten werken om afvalstoffen af te voeren. Hierdoor worden de nieren als het ware ontlast. Een nierdieet bevat minder eiwit, minder zout en minder fosfaat dan voer voor gezonde katten. Het is verstandig om katten met een verhoogd SDMA, maar nog zonder klachten, op dit dieet te zetten, om zo de chronische nierziekte te remmen.

Als de kat uitgedroogd is, moet dit vochttekort worden aangevuld. Dit kan door middel van een infuus rechtstreeks in de bloedbaan en in sommige gevallen ook door de toediening van vocht onder de huid. Naast het oplossen van de uitdroging, helpt het geven van infuus ook om de concentratie afvalstoffen in het bloed te verlagen, waardoor de kat zich beter gaat voelen. Als de kat niet of slecht eet, wordt er medicatie gegeven tegen misselijkheid en moet de eetlust worden gestimuleerd. Eiwitverlies via de nieren draagt bij aan het afvallen en kan ook op zichzelf schade geven aan de nieren, die al niet goed werken. Normaal gezien scheiden de nieren helemaal geen eiwit uit. Eiwitverlies kan worden tegengegaan met behulp van medicatie. Als de kat een hoge bloeddruk heeft, kan dit ook worden behandeld met medicatie.

Per definitie geldt: hoe vroeger we kunnen beginnen met de behandeling, des te langer kunnen we het proces remmen, met een redelijk goede kwaliteit van leven.

De ziekte van Addison bij de hond

De ziekte van Addison bij de hond

Bij de ziekte van Addison (met een moeilijk woord hypoadrenocorticisme, wat wil zeggen: een slecht werkende schors van de bijnier) maakt de bijnier te weinig cortisol en aldosteron aan. Dit zijn twee belangrijke hormonen. Cortisol is een belangrijk hormoon voor de stofwisseling en regelt de reactie van het lichaam op stress. Aldosteron regelt het zoutgehalte en daardoor ook de waterhuishouding en de bloeddruk in het lichaam. Door een tekort aan deze hormonen wordt een hond ziek. Als de hoeveelheid van deze hormonen in het bloed heel laag wordt is dit zelfs levensbedreigend.

De ziekte van Addison komt meestal voor bij jonge, vrouwelijke honden (vooral tussen de vier en de zes jaar), maar kan ook voorkomen bij reuen en honden die ouder of juist jonger zijn. Addison zou vakervoorkomen bij bepaalde rassen, waaronder de Poedel, Labradoodle, Nova Scotia Duck Tolling Retriever, Soft Coated Weaten Terrier, Bearded Collie, Portugese Waterhond, Rottweiler en West Highland White Terrier.

Oorzaak

De precieze oorzaak van de ziekte van Addison is niet bekend. Meestal lijkt het om een auto-immuunziekte te gaan. Hierbij valt het afweerstelsel van het lichaam de eigen cellen aan, in dit geval dus de cellen van de bijnier. Addison kan ook voorkomen door een tumor, een beschadiging, een infectie of ontsteking van de bijnier of als bijwerking van bepaalde geneesmiddelen, bijvoorbeeld het middel tegen de ziekte van Cushing (hierbij moet de productie van hormonen door de bijnier juist geremd worden).

Symptomen

Een tekort aan aldosteron zorgt ervoor dat de concentratie natrium (zout) in het lichaam daalt en de hoeveelheid kalium stijgt. Een tekort aan natrium zorgt ervoor dat het lichaam minder goed vocht kan vasthouden. Hierdoor daalt de bloeddruk. Een teveel aan kalium heeft invloed op de functie van het hart. Een tekort aan cortisol zorgt ervoor dat het dier zich algeheel lusteloos en slecht voelt. Daarnaast zorgt een tekort aan cortisol ook voor een verlaging van de suikerspiegel van het bloed, waardoor de hersenen en andere cellen niet genoeg energie krijgen. Deze effecten kunnen levensbedreigend zijn.

De symptomen van de ziekte van Addison kunnen erg variabel zijn en erg lijken op symptomen van
andere, minder ernstige aandoeningen. De symptomen kunnen ook verdwijnen en even later weer terugkomen. Het is daarom soms moeilijk om de ziekte vast te stellen. Een dier met Addison kan ook in een acute Addison-crisis terecht komen. Dit is zeer ernstig en levensbedreigend. Bij een Addison-crisis is de hond in shock: hij is slap, koud, uitgedroogd en heeft een trage en zwakke hartslag.

  • Lusteloosheid
  • Zwakte, flauwtes
  • Beven en spierstijfheidbeven en spierstijfheid
  • Gewichtsverlies
  • Slecht eten
  • Braken
  • Diarree
  • Buikpijn
  • Veel drinken/veel plassen
  • Uitdroging

Diagnose

Omdat Addison niet echt typische symptomen heeft, is het soms moeilijk om tot de diagnose te komen. De ziekte kan als het ware “verborgen” zitten achter vage symptomen die ook op allerlei andere ziekten kunnen wijzen. Met een algemeen bloedonderzoek kan vaak wel een aanwijzing gevonden worden voor de ziekte voor Addison, namelijk een laag natriumgehalte en een hoge concentratie kalium. Daarnaast is er soms een laag bloedsuiker, kunnen de nierwaarden verhoogd zijn, is de concentratie calcium soms te hoog en kan er lichte bloedarmoede en een verhoging van het aantal witte bloedcellen zijn.
Om met zekerheid te kunnen zeggen of het om Addison gaat, wordt daarna een ACTH-stimulatietest gedaan. ACTH is een hormoon dat gemaakt wordt door de hypofyse (een klier die zich onderaan de hersenen bevindt) en de bijnier stimuleert om cortisol te maken. Bij deze test wordt bloed afgenomen, daarna wordt ACTH in de bloedbaan gespoten en een uur daarna wordt weer bloed geprikt. Bij een goed werkende bijnier zou, onder invloed van ACTH, de concentratie cortisol in het bloed flink stijgen. Bij een hond met de ziekte van Addison is er geen stijging of veel te weinig stijging.

Behandeling

Honden in een Addison-crisis moeten worden opgenomen op de praktijk voor infuustherapie. Daarbij krijgen ze corticosteroïden, dit zijn geneesmiddelen die lijken op cortisol. Veel van deze honden knappen erg op van deze behandeling. Omdat de ziekte niet te genezen is, moeten honden met de ziekte van Addison levenslang hormonen krijgen toegediend. Dit zijn de hormonen die de bijnier niet meer zelf kan aanmaken. Daarnaast wordt extra zout gegeven, omdat dit bij honden met Addison verloren gaat via de nieren.

Prognose

Met behandeling is de prognose voor honden met Addison goed. Met de juiste medicijnen is de levensverwachting hetzelfde als die van een gezonde hond. Dieren met Addison kunnen zelf niet goed reageren op stressvolle situaties. Soms is het dan nodig de dosering van de medicatie tijdelijk iets omhoog bij te stellen, om zo de natuurlijke stress-reactie van het hormoonsysteem na te bootsen.

De ziekte van Cushing bij de hond

De ziekte van cushing bij de hond

De ziekte van Cushing komt meestal voor bij oudere honden en honden van middelbare leeftijd en is één van de meest voorkomende hormonale aandoeningen bij de hond. Bij de ziekte van Cushing maakt het lichaam te veel van het hormoon cortisol aan. Cortisol is een belangrijk hormoon voor de stofwisseling. Het regelt onder andere de huishouding van glucose (suiker), vet en eiwitten in het lichaam en werkt ook ontstekingsremmend. Cortisol wordt gemaakt door de bijnieren. Dit zijn twee kleine klieren die in de buik, voor de nieren liggen. De bijnieren worden gestimuleerd om cortisol te maken door een ander hormoon, namelijk ACTH. ACTH wordt gemaakt in de hypofyse. Dit is een klier die onderaan de hersenen ligt. ACTH gaat via het bloed naar de bijnieren. De bijnieren gaan als reactie hierop cortisol aanmaken. Er wordt niet altijd evenveel cortisol aangemaakt. Cortisol is een stresshormoon. Als het dier bijvoorbeeld stress heeft of ziek is wordt er meer cortisol geproduceerd dan onder normale omstandigheden.

Oorzaak

Bij de ziekte van Cushing wordt teveel cortisol aangemaakt. Dit kan op twee manieren gebeuren. Bij 80 tot 85% van de honden met Cushing gaat het om een goedaardige tumor van de hypofyse. Deze tumor maakt dan teveel ACTH aan, waardoor er ook teveel cortisol wordt aangemaakt. 15 tot 20% van de honden met Cushing heeft een tumor van de bijnier die teveel cortisol maakt.

Symptomen

Niet alle honden hebben dezelfde symptomen. Soms kunnen de klachten lijken op “ouderdomsklachten”. De meest voorkomende symptomen zijn:

  • Veel drinken
  • Veel plassen, soms ook incontinentie
  • Terugkerende blaasontsteking
  • Grote eetlust
  • Veel hijgen, zelfs in rust
  • Lusteloosheid
  • Spierzwakte, verlies van spiermassa
  • Opgezette buik
  • Haarverlies, een dunne huid en huidinfecties

Diagnose

Bij een vermoeden van de ziekte van Cushing zal eerst een algemeen bloedonderzoek worden gedaan. In dit onderzoek kunnen aanwijzingen worden gevonden voor de ziekte van Cushing en kan de algehele gezondheid van de hond worden beoordeeld. Als er in het algemene bloedonderzoek aanwijzingen zijn voor de ziekte ven Cushing, kan daarna met een urine-onderzoek of een aanvullend bloedonderzoek worden bepaald of uw hond de ziekte van Cushing heeft. Omdat de hoeveelheid cortisol in het bloed of de urine niet de hele dag even hoog is, moeten meerdere metingen worden gedaan om te bepalen of er teveel cortisol aanwezig is in het lichaam. Tijdens de test wordt een middel toegediend dat de afgifte van cortisol beïnvloed. Aan de hand van het verschil in hoeveelheid cortisol in het bloed of de urine voor en na toedienen van het middel kan worden bepaald of de hond de ziekte van Cushing heeft.

Behandeling

Het is belangrijk de ziekte van Cushing te behandelen, omdat dit de levenskwaliteit van uw hond erg zal verbeteren en dieren met onbehandelde Cushing een grotere kans hebben op suikerziekte, een hoge bloeddruk, alvleesklierontsteking, blaasontsteking en/of nierbekkenontsteking en bloedklonters (thrombose) in de longen. De ziekte van Cushing kan niet genezen worden, maar wel goed worden behandeld met tabletten Trilostane (Vetoryl). Dit middel verminderd de aanmaak van cortisol door de bijnieren. In het begin van de behandeling is het nodig om de juiste dosis van het geneesmiddel te zoeken. Met een bloedonderzoek kan worden bepaald of de aanmaak van cortisol voldoende geremd wordt en of de dosis Vetoryl moet worden bijgesteld. Vaak verminderd het vele eten en vele drinken binnen een paar weken na het begin van de behandeling. De andere symptomen verbeteren of verdwijnen na 3 tot 6 maanden.

Drachtige teven en zogende puppy's

Drachtige teven en zogende puppy's

Als u een nest puppy's wil fokken, of uw teef is al drachtig, zijn er een aantal zaken om rekening mee te houden, zowel voorafgaand aan de dekking, tijdens de dracht en de geboorte van de pups als in de eerste levensfase van de pups.

Fokken met uw hond

Afhankelijk van het ras wordt een teef voor het eerst loops wanneer ze tussen de zes en 18 maanden oud is. Het is niet verstandig met een hond te fokken, wanneer zij zelf nog in de groei is. De meest geschikte leeftijd voor het laten dekken van een teef ligt tussen de twee en zeven jaar. De verschillende rasverenigingen hebben hier ook richtlijnen of regels voor. Deze zijn bedoeld om het welzijn en de gezondheid van fokdieren te beschermen.

Daarnaast is het van belang te kijken naar het karakter en de eventuele aanwezigheid van erfelijke aandoeningen bij uw hond. Het doel van fokken is om gezonde pups voort te brengen. Per ras zijn aandoeningen bekend die erfelijk (kunnen) zijn en door goede selectie van ouderdieren zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. De rasverenigingen kunnen u informeren over welke aandoeningen dit zijn en welke tests aangeraden worden om te laten doen voorafgaand aan de fokkerij, zoals bijvoorbeeld röntgenfoto’s van heupen en ellebogen, of bloedtest voor genetische afwijkingen. Let hier ook op bij het selecteren van een dekreu. De aanwezigheid van een stamboom of het behalen van prijzen op shows geeft geen enkele garantie dat het dier ook vrij is van erfelijke aandoeningen. Het fokken met dieren die gecontroleerd zijn op erfelijke aandoeningen geeft een veel kleinere kans op deze problemen in het verder leven van de pups.

Een nest pups is erg leuk, maar vraagt ook veel zorg van u als eigenaar. In het begin zal de teef vrijwel alle zorg op zich nemen, maar na enkele weken vragen de pups ook veel zorg van u. Dit kost dagelijks een aanzienlijke hoeveelheid tijd. Daarnaast brengt het fokken van pups ook best wat kosten met zich mee. Bijvoorbeeld voor het testen van de teef op bepaalde aandoeningen, kosten voor de dekreu, het extra voer, ontwormen, vaccineren en dierenartskosten. Denk daarom goed na voor u uw teef laat dekken.

De dekking

Gemiddeld is een teef twee keer per jaar loops. Als u een nest wil fokken, is het dus aan te raden goed voorbereid te zijn, ruim voor de loopsheid begint, zodat als de tijd daar is, alles vlot kan verlopen. Voor de dekking is het verstandig de teef de jaarlijkse vaccinatie te geven en te ontwormen. De eerste dag dat de hond bloed begint te verliezen, is dag één van de loopsheid. Op dag 10-13 van de loopsheid vindt de eisprong plaats. Bij voorkeur vindt de dekking plaats op dag 9-11 van de loopsheid. Op de dagen dat de teef loops is, zal ze een dekking ook vaak accepteren. Ze houdt de staart dan opzij en zal blijven staan als de reu haar probeert te dekken. Als het niet mogelijk is de reu en de teef enkele dagen samen te houden of meerdere dekkingen te laten doen, bijvoorbeeld omdat de reu ver weg woont, dan is het mogelijk om het ideale dektijdstip te bepalen door middel van bloedonderzoek. Het hormoon progesteron wordt gedurende de loopsheid opgevolgd, door op meerdere dagen bloed te prikken. Aan de hand van deze waarden kan worden bepaald op welke dag een dekking het meeste kans op succes zal hebben.

De dracht

De dracht bij de hond duurt gemiddeld 63 dagen. Het kan gebeuren dat de dracht iets langer of korter duurt. We beschouwen 58 tot 69 dagen meestal nog als een normale drachtlengte, afhankelijk van de grootte van de hond en de hoeveelheid pups in de baarmoeder. Vanaf drie weken na de dekking kan een echo van de buik worden gemaakt om te zien of er vruchtblaasjes in de baarmoeder aanwezig zijn, en de hond dus drachtig is. Vanaf zeven weken dracht zijn de skeletten van de pups voldoende verkalkt om zichtbaar te zijn op een röntgenfoto. Op deze foto kan ook het aantal pups worden geteld. Dit is handig om te weten, omdat we dan tijdens de bevalling weten wanneer alle pups geboren zijn en er dus geen pup meer achtergebleven is in de baarmoeder. Daarnaast is het van belang bij hele kleine nesten, als er bijvoorbeeld maar één of twee pups in de baarmoeder zitten, eerder in te grijpen als de dracht lang duurt, omdat de pups anders te groot gegroeid zijn om vlot via de normale weg geboren te worden.

Tot aan week vijf van de dracht heeft de teef geen extra voeding nodig. Het is van belang te zorgen dat de teef niet overmatig eet, omdat overgewicht kan zorgen voor een moeilijkere bevalling. Na de vijfde week is het verstandig de teef over te zetten op puppyvoeding en tot aan de bevalling iedere week ongeveer tien procent meer te gaan voeren. Als de dracht vordert is het aan te raden de totale hoeveelheid voer over drie - vier maaltijden per dag te verdelen.

Het is verstandig de teef vanaf een week of zes na de dekking een werpkist te geven. Dit is een kist waarin de bevalling kan gebeuren en waarin de pups de eerste weken na de bevalling kunnen verblijven. De kist is aan de randen voorzien van een stok of lat. Dit zorgt ervoor dat de teef niet tegen de randen van de kist kan gaan liggen. Als de teef onverhoopt op een pup zou gaan liggen, dan is er nog ruimte voor de pup tussen de moeder en de wanden van de kist, zodat deze niet verdrukt wordt. Door de teef al enkele weken aan de kist te laten wennen, zal ze deze als “haar” kist gaan zien en deze ook als veilige plaats voor de bevalling gebruiken. Zorg ook voor een warmtelamp. Deze moet zo opgehangen worden dat een deel van de kist opwarmt, maar er ook een deel is waar de teef, en eventueel de pups, kunnen gaan liggen als het te warm wordt.

De bevalling

Bij honden verloopt de bevalling vaak zonder veel problemen. Bij teven die voor het eerst een nestje krijgen, bij hele kleine nesten, bij hele grote pups en bij rassen met een korte snuit en/of een brede gedrongen lichaamsbouw komen iets vaker problemen voor. Als de bevalling voor dag 58 begint of als er nog geen tekenen zijn voor een naderende bevalling op dag 69, neem dan contact op met de dierenarts.

Enkele dagen voor het bevalling krijgen sommige teven minder eetlust. Dit is niet verontrustend. Ongeveer 24 uur voor de bevalling gaat de lichaamstemperatuur dalen. Om de lichaamstemperatuur als voorspeller van de bevalling te gebruiken kun je ongeveer een week voor de uitgerekende datum ‘s ochtends en ‘s avonds de temperatuur meten, gedurende drie dagen. Je weet dan wat de normale lichaamstemperatuur van uw hond is (deze hoort tussen de 38.0 en 39.0 graden Celcius te liggen). Volg daarna de lichaamstemperatuur dagelijks op. 24 uur voor de bevalling zal de lichaamstemperatuur 0,5 tot 1 graad dalen.

Vlak voor de bevalling gaan de melkklieren zich vullen met melk en kan er ook al wat melk uit de tepels komen. Als de bevalling echt nadert wordt de teef onrustig. Ze gaat vaak liggen en weer staan, onrustig rondlopen, hijgen. De bevalling kan lang duren. Gemiddeld zit er 45 minuten tussen de geboortes van de pups, maar dit kan uitlopen tot twee uur. Als er niet voortdurend geperst wordt, is het niet verontrustend als de volgende pup langer op zich laat wachten. Probeer de bevalling goed in de gaten te houden, maar laat de teef ook vooral haar gang gaan.

Raadpleeg een dierenarts in de volgende gevallen:

  • Als er donkergroene uitvloei uit de vulva komt.
  • Wanneer er meer dan twee uur verstrijkt, terwijl er nog een pup geboren moet worden.
  • Als de teef een half uur perst, zonder dat er een pup geboren wordt.
  • Als u delen van de vruchtblaas of pup ziet, maar de geboorte niet vordert.

Wat u zelf kunt doen:

  • Als de teef zelf de vliezen van de pup niet verwijderd, scheur het vlies dan open, verwijder slijm van de neus en uit de bek van de pup en wrijf stevig over het lichaam van de pup tot deze ademt.
  • Mocht de navel blijven bloeden, bindt deze dan af met een draadje.
  • Leg de pup bij de moeder, zodat deze de pup kan schoonlikken. Dit is belangrijk voor de binding tussen moeder en pup.
  • Als de pup zelf niet op zoek gaat naar een tepel, leg deze dan aan.
  • Tel het aantal nageboorte’s. Dit moet overeenkomen met het aantal geboren pups. De teef zal proberen de nageboortes op te eten. Als er veel pups, en dus veel nageboortes zijn, haal de nageboortes dan weg. Teveel opeten hiervan kan zorgen voor maagdarmproblemen bij de teef.

Net na de geboorte

Zorg dat de pups warm liggen en dat ze allemaal kort na de geboorte melk drinken. De eerste melk die de teef geeft bevat belangrijke afweerstoffen die alleen kort na de geboorte via de darmwand van de pup kunnen worden opgenomen. Die eerste melk zorgt dus voor een deel van het afweersysteem van de pup.

De teef zal moe zijn en veel slapen, daarnaast zal ze normaal gesproken wel meteen voor de pups zorgen. Als ze niet uit de werpkist wil komen, zorg dan dat u haar iets te eten en te drinken geeft. Net na de geboorte kan de teef nog licht bloedverlies uit de vulva hebben. Dit moet snel stoppen. De eerste drie dagen na de bevalling kan de uitvloei nog roodbruin zijn, deze veranderd naar helder slijmerig op ongeveer tien dagen na de bevalling. De uitvloei mag niet troebel worden en niet erg stinken.

De pups drinken elke twee tot drie uur bij de moeder. Tussen deze voedingen door zijn ze vaak rustig. Als de pups erg onrustig zijn, kan dit een aanwijzing zijn dat de moeder onvoldoende melk geeft of dat de pups het te warm of te koud hebben. De pups poepen en plassen nog niet zelfstandig. De teef likt regelmatig de buik van de pups, waardoor ze reflexmatig gaan poepen en plassen.

Het is erg verstandig de pups dagelijks te wegen. Als de pups niet dagelijks aankomen in gewicht, of zelfs afvallen, moeten ze worden bijgevoerd met kunstmelk. Na één week is het gewicht van de pups ongeveer verdubbeld t.o.v. het geboortegewicht.

De eerste twee weken

Erg belangrijk bij jonge pups is: goede voeding, warmte en goede hygiëne. De eerste 10 tot 14 dagen kunnen de pups nog niet horen of zien. De teef zal de volledige verzorgen op zich nemen en ook urine en ontlasting oplikken. Verschoon dagelijks de werpkist. Op twee weken leeftijd moeten de pups en de moeder voor het eerst ontwormd worden. Daarna gebeurd het ontwormen op vier, zes en acht weken leeftijd.

Week drie en vier

De pups gaan wat meer rondkruipen en de teef zal het nest na verloop van tijd niet meer kunnen schoonhouden. U kunt in een deel van de werpkist kranten leggen, zodat dit gemakkelijk meerdere keren per dag te verschonen is. Het wegen van de pups kan worden afgebouwd naar enkele keren per week.

Week vier tot acht

U kunt beginnen met het bijvoeren van de pups met een puppyvoer. Het verblijf van de pups zal meerdere keren per dag grondig schoongemaakt moeten worden, omdat ze steeds meer gaan rondlopen en het verblijf regelmatig bevuilen. In deze fase begint ook de socialisatie van de pup. Ze leren nu makkelijk te wennen aan nieuwe dingen, waardoor ze er op latere leeftijd niet meer bang voor zijn. Laat ze dus kennis maken met verschillende mensen, de stofzuiger en andere normale geluiden van in en om het huis. Neem ze al een keer mee in de auto, laat ze buiten spelen en kennis maken met andere dieren.

Honden moeten verplicht gechipt worden voor de leeftijd van zeven weken. Vaak gebeurd dit bij de eerste vaccinatie, die op zes weken leeftijd gegeven wordt. Voorafgaand aan het vaccineren en chippen wordt de pup uitgebreid onderzocht door de dierenarts. De pups worden door middel van het chipnummer geregistreerd op uw naam. Als de pups naar een nieuwe eigenaar gaan, kunt u de registratie aanpassen.

Laat de pups minimaal acht weken, maar liever negen tot tien weken, bij de moeder, voor ze naar een nieuwe eigenaar gaan. Op negen weken worden de pups nogmaals gevaccineerd. De laatste puppyvaccinatie vindt plaats op twaalf weken. De meeste pups zijn dan al bij de nieuwe eigenaar. Behandelen tegen vlooien kan vanaf zes weken leeftijd, met een ontvlooiingsmiddel wat geschikt is voor jonge pups.

Sterilisatie van de teef

Als u geen nestje meer wilt fokken met uw teef, dan raden wij aan haar te laten steriliseren. Na sterilisatie is er geen kans meer op ernstige en soms levensbedreigende baarmoederontsteking en, afhankelijk van de leeftijd van sterilisatie, wordt ook de kans op melkkliertumoren kleiner.

Een konijn als huisdier

Een konijn als huisdier

Vroeger werden konijnen vaak in een hokje achterin de tuin gehouden, als leuk knuffeldier voor de kinderen, waar helaas na verloop van tijd niet meer echt naar omgekeken werd. Tegenwoordig weten veel mensen gelukkig dat konijnen hele actieve, speelse, sociale en slimme dieren zijn, die zeker zo aanhankelijk kunnen zijn als een hond en een kat en ook prima te trainen zijn. Als u rekening houdt met de behoeftes van uw konijn, kunt u er vele jaren lang een erg leuk huisdier aan hebben. 

In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is een konijn geen knaagdier. Ze behoren tot de haasachtigen. Konijnen zijn groepsdieren. Houdt ze daarom niet alleen, maar altijd samen met een ander konijn. Als de konijnen goed met elkaar overweg kunnen, zullen ze vaak samen spelen en elkaar wassen. Maar pas wel op, konijnen die elkaar niet mogen, kunnen elkaar flink verwonden! Houdt liefst een voedster en een gecastreerde rammelaar samen, dit gaat meestal goed. Een konijn wordt acht tot tien jaar oud. Erg grote rassen worden iets minder oud, gemiddeld zes jaar.

Huisvesting 

Konijnen kunnen zowel binnen als buiten erg goed leven, mits ze voldoende ruime hebben. Binnenshuis kunnen konijnen ook los lopen, aangezien ze goed zindelijk kunnen zijn. Omdat ze niet zo goed tegen plotse temperatuursverschillen kunnen, is het niet verstandig een konijn dat binnen leeft ineens naar buiten te verhuizen, of andersom. Belangrijk bij zowel binnen als buiten houden is dat konijnen ruimte moeten hebben om te kunnen rennen, om op hun achterpoten te staan om de omgeving in de gaten te houden en een rustige, beschutte plaats moeten hebben als schuilplaats en om te rusten. Daarnaast hebben konijnen behoefte om te knagen. Gebruik hiervoor onbeperkt hooi en bijvoorbeeld takken van wilgen of van de hazelaar. Knaagstokjes en knaagsteentjes zijn vaak een minder goed idee. De stokjes bevatten vaak veel suikers en de steentjes teveel mineralen die voor gezondheidsproblemen kunnen zorgen. 

Een verblijf voor een konijn dat buitenshuis gehouden wordt bestaat uit een water- en winddicht hok én een ruimte voor rennen en spelen. Zorg dat het hok op een tochtvrije plaats staat en in de schaduw. Het best is een hok op pootjes, zodat vocht en kou uit de grond niet optrekken. Vul het hok met een dikke laag stro en/of houtkrullen. Let erop dat konijnen graag graven! Als er geen tegels onder de ren liggen, dus een gras- of een zandbodem, graaf dan het gaas minstens 50cm in de grond, zodat de dieren geen gangen onder het gaas door kunnen graven en zo kunnen ontsnappen. Als u uw konijnen los in de tuin wil laten lopen, zorg dat ook voor goede omheining van de tuin en let op dat er geen giftige planten in de tuin staan. Daarbij moeten de konijnen ten alle tijden snel en makkelijk naar hun schuilhok kunnen, als er gevaar dreigt.

Voor binnenshuis kan een zelfde schuilhok als voor buiten volstaan, of eventueel een draadkooi. Zet het hok of kooi uit de tocht, niet direct bij de verwarming of naast lawaaiige apparaten en zorg dat het op een rustige plaats in huis staat. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van een ren voor binnen, of kunnen de konijnen los lopen in huis. Let er wel op dat konijnen graag knagen, dus zorg dat ze niet aan giftige kamerplanten kunnen knabbelen en zorg dat kabels zijn weggewerkt. 

Konijnen zijn schone dieren. Ze doen hun behoefte vaak op een vaste plaats in hun verblijf. Zet op die plaats(en) een konijnentoilet neer, dit is een bak gevuld met houtkrullen of geperste papier- of houtkorrels. Het konijn zal zijn behoefte vaak steeds op die plaats doen. Indien nodig kunt u het konijn leren het toilet te gebruiken, door de keutels steeds in dit toilet te leggen en/of te zorgen voor hooi in of in de buurt van het toilet, omdat konijnen vaak keutelen tijdens het eten.

Afmetingen konijnenverblijf 

Konijnen zijn erg actieve dieren die redelijk veel ruimte nodig hebben. Kunt u de juiste maat konijnenhok niet vinden, denk dat ook eens aan een hok dat eigenlijk voor kippen bestemd is. Voor binnenshuis kan bijvoorbeeld een hondenbench ook dienst doen in plaats van een draadkooi speciaal voor konijnen. 

In onderstaande tabellen vindt u de minimale afmetingen waar een goed konijnenverblijf aan moet voldoen (Bron: LICG). 

Bij beperkt loslopen of beperkte toegang (enkele uren per dag) tot een ren, per twee konijnen.

Gewicht konijnen Minimale maat basishok (L x B x H) Minimale maat ren
Dwergkonijn (tot 1,7kg) 160 x 60 x 50cm 4 m2
Klein konijn (1,7 - 3kg) 220 x 80 x 60cm 5 m2
Middelgroot konijn (3 - 5kg) 250 x 90 x 70cm 6 m2
Groot konijn (meer dan 5kg) 300 x 100 x 80cm 7 m2

 

Bij continu loslopen of onbeperkte toegang tot een ren, per 2 konijnen.

Gewicht konijnen Minimale maat basishok (L x B x H) Minimale maat ren
Dwergkonijn (tot 1,7kg) 120 x 60 x 50cm 5 m2
Klein konijn (1,7 - 3kg) 180 x 50 x 80cm 7 m2
Middelgroot konijn (3 - 5kg) 180 x 90 x 70cm 8,5 m2
Groot konijn (meer dan 5kg) 210 x 100 x 80cm 10 m2

Maak het hok minstens één keer per week helemaal goed schoon. Het konijnentoilet of de hoek waar het konijn zijn behoefte doet, moet vaker worden schoongemaakt, liefst dagelijks.

Hanteren 

Een konijn is een prooidier. Roofdieren die jagen op konijnen zullen ze vaak van bovenaf grijpen. Van nature vindt een konijn het hierdoor dus erg bedreigend om van bovenaf gepakt en opgetild te worden en hierdoor proberen om te vluchten. Dit doen ze door erg hard met hun achterpoten te trappen in een poging weg te springen/rennen. Een konijn heeft zulke sterke spieren in de achterpoten dat het kan gebeuren dat door het paniekerige spartelen het dier zijn eigen rug breekt. Daarbij kunnen de nagels vrij scherp zijn en kan het konijn u verwonden met de nagels. Pas dus, tenzij het konijn erg tam en op zijn gemak is, erg op met het optillen van een konijn. Laat dat niet door uw kinderen doen en zorg dat u het konijn op een goede manier optilt en vasthoudt. Pak een konijn nóóit op aan de oren of het nekvel. Pak een konijn op met een hand onder de borst en ondersteun het achterwerk met uw andere hand. Houdt het konijn altijd dicht tegen uw lichaam aan. Mocht het konijn alsnog spartelen, druk hem dan stevig tegen uw lichaam aan. Als u een konijn weer wilt neerzetten, doe dit dan met het hoofd naar u toe, om te voorkomen dat hij uit uw handen springt. Laat uw kinderen het konijn pas optillen als het diertje gewend is opgepakt te worden en niet in paniek raakt hierdoor en doe dit alleen als u er zelf bij bent.

Voeding 

Het dieet van een konijn bestaat voor minstens 80% uit hooi. Geef dit dus onbeperkt en zorg dat het nooit op is. Daarnaast kunt u groenten en kruiden geven. Veel groenten zijn geschikt, maar niet allemaal. Geef nooit kolen of prei, dit zorgt voor veel gasvorming en dus buikpijn bij een konijn. Ook uien en aardappelen zijn niet geschikt voor konijnen. Sla, komkommer, bloemkool, broccoliroosjes, paprika en witlof kun je zonder problemen geven. Als het konijn niet gewend is verse groenten te krijgen, begin dat met kleine hoeveelheden en bouw dit langzaam op. De meeste konijnen lusten graag fruit en brood. Heel af en toe als extraatje kan het geen kwaad, maar geef dit zeker niet te vaak, omdat konijnen hier snel te dik van kunnen worden. Ook van biks of muesli worden konijnen snel dik. Ze hebben hier maar erg weinig van nodig, zo’n 20 gram per kilogram lichaamsgewicht per dag. Dit is maar een goede eetlepel per dag, dus een klein bodempje van een voerbakje! Het is verstandig om brokjes te geven in plaats van muesli of een mengsel, omdat het konijn daar vaak alleen de dingen uit opeet die ze het lekkerst vinden en de minder lekkere dingen laten liggen. Overgewicht komt tegenwoordig regelmatig voor bij konijnen en dit zorgt, net als bij andere dieren, voor gezondheidsproblemen. Zorg dat uw konijnen altijd vers water tot hun beschikking hebben in een drinkfles of in een stevige stenen bak. Ververs dit water dagelijks.

Ziekten en aandoeningen 

Een gezond konijn is actief en levendig, heeft een schone vacht en eet en keutelt heel de dag door. Een konijn heeft twee soorten keutels. De droge ronde bolletjes die u bij een gezond konijn in het hok kunt vinden, en meer langwerpige, vochtige, donkere keutels. Een gezond konijn eet deze laatste soort keutels direct weer op. U vindt deze normaal gezien dus niet terug. Liggen deze wel in het hok, of zitten ze in de vacht geplakt, dan is dit een teken dat er iets mis is. 

Niet eten 

Een konijn dat niet wil eten is ziek en zal snel in toestand verslechteren. Er zijn veel verschillende redenen waardoor een konijn kan stoppen met eten. Door niet eten komen de darmen stil te liggen, waardoor er gas opstapelt. Dit is erg pijnlijk, waardoor het konijn zich erg slecht voelt. Daarnaast houdt een konijn zijn lichaamstemperatuur deels op peil met warmte die vrijkomt bij de vertering van voedsel. Een konijn dat niks eet koelt dan ook snel af. Door die afkoeling en de buikpijn door de opstapeling van gas gaat de toestand van het dier snel achteruit en kan het zelfs sterven. Mocht uw konijn niet willen eten, dan is het dus erg van belang om dezelfde dag nog naar een dierenarts te gaan.

Gebitsproblemen 

De tanden en kiezen van een konijn groeien het hele leven door. Het is dus van belang dat een konijn veel knaagt, om te zorgen dat de tanden en kiezen slijten en niet te lang worden. Te lange tanden, of het ontstaan van scherpe puntjes op de kiezen, zorgt voor pijn of ongemak bij het eten. Bij een gezondheidscontrole of vaccinatie zullen we daarom altijd de tanden en kiezen controleren om gebitsproblemen in een vroeg stadium te ontdekken. Een natte kin, minder hard voer eten of langzaam afvallen kunnen tekenen zijn van een gebitsprobleem. 

Maden 

Als een vlieg eitjes legt in de vacht van een konijn, zullen de maden die hieruit komen de huid en spieren van het konijn opeten. Hierdoor ontstaan hele grote wonden die erg snel dodelijk kunnen zijn voor het konijn. Vliegen leggen vooral eitjes in een natte, vuile vacht of in de buurt van al bestaande wonden. Houdt het hok dus erg goed schoon en droog en controleer uw konijn, vooral op warme en/of natte dagen iedere dag op wondjes en of de vacht, vooral rond de staart schoon is. Ziet u maden op uw konijn, neem dan met spoed contact op met de dierenarts. 

Vaccineren 

Twee andere veel voorkomende, en dodelijke ziekten, zijn Myxomatose en RHD. Het zijn ziekten die regelmatig bij wilde konijnen voorkomen en erg besmettelijk zijn. Gelukkig kunnen we tegen deze ziekten vaccineren. Het vaccin kan voor de eerste keer worden toegediend bij konijnen vanaf vijf weken leeftijd en wordt daarna jaarlijks herhaald. Ook voor konijnen die binnenshuis leven is het verstandig te vaccineren, omdat deze ziektes ook kunnen worden overgedragen door muggen. Voorafgaand aan de vaccinatie vindt ook een gezondheidscontrole plaats, waarbij uw konijn uitgebreid wordt nagekeken door de dierenarts.

Giardia

Gardia bij de hond en kat

Giardia is een eencellige darmparasiet, een protozo, die voorkomt bij zoogdieren. De parasiet is niet met het blote oog zichtbaar. Giardia leeft in de dunne darm en hecht zich vast aan het slijmvlies. Hierdoor raakt het slijmvlies beschadigd, waardoor de vertering en de opname van voedsel niet meer optimaal verlopen. Door deze slechte vertering ontstaat diarree.

Besmetting met Giardia ontstaat door het opeten van eitjes, cysten, die uitgescheiden worden in de ontlasting van besmette dieren. Deze cysten kunnen weken- tot maandenlang overleven in een koele, vochtige omgeving. In de darm komen de parasieten vrij uit de ingeslikte eitjes. Ze hechten zich aan de darmwand en produceren nieuwe eitjes. Deze worden weer uitgescheiden met de ontlasting en zijn een direct besmettingsgevaar voor andere zoogdieren. Een dier moet ongeveer tien cysten binnenkrijgen om besmet te raken. Bij iedere ontlasting kunnen wel 100.000 cysten worden uitgescheiden.

Symptomen

Ongeveer vijf tot 20 dagen na de besmetting kunnen symptomen ontstaan. Meestal is dit diarree, soms ook braken. Soms voelt het dier zich ziek, maar meestal blijven de eetlust en activiteit normaal. Giardia komt regelmatig voor bij jonge dieren die net het nest verlaten hebben, maar ook bij oudere dieren.

Sommige Giardia stammen zijn ook besmettelijk voor de mens en worden dan een zoönose genoemd. Een juiste diagnose en behandeling zijn dan ook van groot belang.

Behandeling

Na een sneltest van de ontlasting, die op de praktijk plaats vindt kan er worden bevestigd of Giardia de oorzaak is van diarree. De behandeling kan plaats vinden met tabletten (Panacur of Metronidazol), afhankelijk van de duur en de ernst van de klachten. Giardia kan soms een hardnekkig probleem zijn, omdat het dier zichzelf steeds weer kan besmetten. De cysten blijven erg lang in leven in de omgeving en het doorbreken van de cirkel van besmetting brengt soms wat werk met zich mee.

Maatregelen om overdracht of herbesmetting met Giardia te voorkomen:

  • Behandel alle dieren in het huishouden, ook de dieren zonder symptomen
  • Ontlasting opruimen en in een gesloten plastic zak bij het huisvuil weggooien
  • Grondige reiniging van vloeren en muren, ideaal met een stoomreiniger (>65 graden Celsius)
  • Voer- en drinkbakken dagelijks reinigen in de vaatwasser of met water warmer dan 65 graden Celsius
  • Dekens en kussen wassen op meer dan 65 graden Celsius
  • Speelgoed reinigen in de vaatwasser of met water warmer dan 65 graden Celsius
  • Honden voor en na de behandeling grondig wassen, best met shampoo die chloorhexidine bevat - Lang haar in de regio van de anus kort scheren
  • Koolhydraat-arme en vezelrijke voeding kan helpen bij de behandeling
  • Vermijd uitlaatplaatsen waar de hond voorheen wel kwam, deze kan besmet zijn

Hartruis bij de kat

Hartruis bij de kat

Bij een gezonde kat zijn er met de stethoscoop steeds twee harttonen te horen. Als er tussen de twee harttonen in nog een geluid te horen is, spreken we van een hartruis. Een ruis wordt veroorzaakt door wervelingen in de bloedstroom, die normaal gezien niet optreden. Deze kunnen worden veroorzaakt door een hartaandoening, maar bijvoorbeeld ook door aan afwijkende samenstelling van het bloed, zoals bijvoorbeeld bij bloedarmoede het geval is. De hartruis zelf is geen ziekte op zich, maar het geeft aan dat er iets mis is in het lichaam. Gelukkig kan, na verder onderzoek, een hartruis bij de kat ook onschuldig blijken. Het is dus verstandig altijd te onderzoeken wat de oorzaak van de hartruis is.

Hartruis bij kittens

Soms wordt bij kittens een hartruis vastgesteld tijdens bijvoorbeeld de vaccinatie. Dit hoeft niet te betekenen dat uw kitten een aangeboren hartafwijking heeft. Soms komt het voor dat bij een kitten met een hoge hartslag per minuut, bijvoorbeeld door stress bij het bezoek aan de dierenarts, een hartruis te horen is. Als deze hartruis verdwijnt als het dier weer een rustigere hartslag heeft, gaat het meestal om een onschuldige ruis.

Er bestaan echter ook aangeboren hartafwijkingen die bij kittens voor een hartruis kunnen zorgen, waarvan er sommigen ernstig kunnen zijn. Gelukkig zijn er ook heel wat aangeboren afwijkingen die te behandelen zijn. Het is dus verstandig bij een kitten met een blijvende hartruis een echo van het hart te laten maken, om de oorzaak te achterhalen.

Hartruis bij volwassen katten

Wordt bij uw volwassen kat een hartruis vastgesteld, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole, dan kan dit ofwel een teken zijn van een hartaandoening, maar zeker ook van een aandoening elders in het lichaam. Zo kunnen bloedarmoede, een te hoge bloeddruk en een te snel werkende schildklier ook voor een hartruis zorgen. Hoewel er met het hart zelf dan vaak (nog) niets mis is, is het wel van belang om vast te stellen om welke aandoening het wél gaat, zodat deze behandeld kan worden.

Hypertrofische cardio-myopathie (HCM)

HCM is de meest voorkomende hartaandoening bij de kat en de meest voorkomende oorzaak van een hartruis. Bij deze aandoening wordt de hartspier steeds dikker. Hierdoor worden de openingen in het hart steeds kleiner en kan het hart dus steeds minder bloed rondpompen. HCM komt het meest voor bij de Maine Coon, Ragdoll, Noorse Boskat en Spynx, maar alle katten kunnen deze aandoening krijgen. Sommige katten met HCM krijgen al op jonge leeftijd ernstige klachten, anderen krijgen pas op late leeftijd heel milde klachten. HCM kan vastgesteld worden met een echo. Het kan gunstig zijn om al met medicatie te beginnen wanneer de kat nog geen klachten heeft. Ook dit is een reden om bij het vaststellen van een hartruis een echo te laten maken, en hiermee niet te wachten tot het dier klachten krijgt.

Hartruis door een hoge bloeddruk

Bij een hoge bloeddruk moet het hart harder werken om het bloed rondgepompt te krijgen. Hierdoor wordt de hartspier dikker en kan er een hartruis ontstaan. Een hoge bloeddruk is echter niet alleen nadelig voor het hart zelf, het kan ook blindheid, hersenbloedingen en nierfalen veroorzaken. Als een hoge bloeddruk is vastgesteld, kan dit behandeld worden met medicatie.

Een hartruis bij de kat kan dus verschillende oorzaken hebben. Daarbij komen er ook nog volledig onschuldige hartruisen voor. Het stellen van een goede diagnose is dus belangrijk. Zo kan, indien nodig, op tijd de juiste behandeling gegeven worden.

Hartruis door een lekkende hartklep bij de hond

Hartruis door een lekkende hartklep bij de hond

Het hart van een hond is heel erg vergelijkbaar met het hart van een mens. Het is een pomp die bloed rondpompt. Het bloed gaat van de rechterkant van het hart naar de longen, waar zuurstof het bloed in gaat. Dit zuurstofrijke bloed gaat naar de linkerkant van het hart en wordt vanuit daar naar de rest van het lichaam gepompt, waar de zuurstof verbruikt wordt. Het bloed vervoert daarnaast ook nog voedingsstoffen en signaalstoffen (zoals hormonen) en zorgt voor het transport van afvalstoffen naar de lever en de nieren, waar deze kunnen worden afgevoerd. Het is dus van levensbelang dat het hart goed werkt. In het hart zitten verschillende kleppen die ervoor zorgen dat het bloed de goede kant op stroomt en de pomp dus efficiënt werkt. Hartkleppen zijn normaal gesproken glad. Zo sluiten ze perfect af en laten ze geen bloed door, als ze gesloten zijn.

Lekkende hartklep

Een lekkende mitralisklep komt veel voor bij oudere honden van kleine rassen. De mitralisklep zit in de linkerkant van het hart, tussen de boezem en de kamer. Bij een lekkende klep stroomt er bloed de verkeerde kant op, wanneer de hartkamer zich samentrekt. Met een stethoscoop is dit te horen als een ruisend geluid. We noemen dit dan ook een hartruis. In principe kunnen alle kleppen in het hart lekken. Lekkage van de mitralisklep komt het meest voor. We noemen dit mitralisklep-insufficiëntie.

Gevolgen

Een hart met een lekkende hartklep functioneert niet zo efficiënt als een gezond hart. Omdat het hart het bloed minder goed wegpompt, zal de druk in het hart groter worden. Hierdoor “rekt het hart uit”, waardoor het groter wordt. In een verder gevorderd stadium kan het hart het bloed niet meer goed rondpompen, dit wordt hartfalen genoemd. Bij hartfalen wordt het bloed dat in het hart zit niet meer goed weggepompt. Hierdoor ontstaat een soort “file” van bloed dat het hart in wil. In de aanvoerende bloedvaten wordt de bloeddruk dan hoger dan normaal, waardoor er vocht uit de bloedvaten komt en in de longen terecht komt. Een vergroot hart en vocht in de longen zijn te zien op een röntgenfoto.

Symptomen

In een beginnend stadium zijn er geen symptomen. De hartklep lekt al wel, maar u merkt niets aan uw hond. De hartruis is al wel hoorbaar. Dit kan bijvoorbeeld worden opgemerkt als u met uw hond bij de dierenarts bent voor de jaarlijkse vaccinatie.
Als er hartfalen optreed, wordt het bloed niet goed genoeg meer rondgepompt en zal er vocht in de longen optreden. Hierdoor zal de hond gaan kuchen, een verminderd uithoudingsvermogen hebben, sneller ademen (ook in rust) en/of het benauwd krijgen. Ook kan het gebeuren dat een hond flauwvalt en zelfs een blauwe tong krijgt door tijdelijk zuurstoftekort.

Diagnose

Er zijn verschillende stadia van mitralisklep-insufficiëntie, waarbij in het eerste stadium enkel een hartruis wordt gehoord door de dierenarts en in het laatste stadium hartfalen optreed. Daartussen zijn nog enkele stadia. Hoe snel het dier van het ene stadium naar het andere gaat, is moeilijk te zeggen. Wel is het, voor de behandeling, van belang te weten in welk stadium de aandoening zich bevindt. Op een röntgenfoto kan de grootte van het hart worden gemeten en kan bekeken worden of er vocht in de longen zit. Met een echo kan de afwijkende hartklep in beeld worden gebracht en kunnen metingen worden gedaan om te bepalen in welke mate het hart vergroot is. Aan de hand van deze metingen, en het al dan niet aanwezig zijn van symptomen, wordt dan bepaald in welk stadium de aandoening zit. In bepaalde gevallen kan het gunstig zijn al een behandeling te starten als het dier nog geen symptomen heeft. Deze behandeling kan het ziekteverloop vertragen en zorgen dat het dier veel langer klachtenvrij blijft en dus langer leeft met een betere kwaliteit van leven. 

Behandeling

Mitralisklep-insufficiëntie is helaas niet te genezen. De aandoening is wel te behandelen. De hond zal levenslang medicatie moeten krijgen. De dosering of de soort medicatie zal mogelijk na verloop van tijd worden bijgesteld om de symptomen onder controle te houden. De medicatie ondersteunt het hart door de bloeddruk te verlagen en de hartspier te versterken. Hierdoor kan het hart het bloed makkelijker rondpompen. Daarnaast is het regelmatig nodig vochtafdrijvers te geven, als het dier (te) snel ademt/benauwd is. Het doel van de behandeling is de levenskwaliteit verbeteren. Met behandeling moet het dier minder hoesten, minder benauwd zijn en meer energie hebben.

Het meten van de ademhalingsfrequentie

Een te snelle ademhaling is één van de eerste subtiele tekenen dat er een hartaandoening aanwezig kan zijn, of dat er medicatie moet worden bijgesteld of opgestart. Dit kunt u thuis doen en werkt als volgt:

  • De normale gemiddelde ademhalingsfrequentie van een hond is 30x per minuut
  • Tel het aantal ademhalingen van uw hond gedurende 15 seconden (het is daarbij belangrijk dat de hond in rust is, dus rustig ligt of eventueel slaapt)
  • Eén ademhaling = één keer op en neer gaan van de borstkas
  • Vermenigvuldig dat aantal met vier. Dit is het aantal ademhalingen per minuut.
  • Meet een aantal keer op verschillende dagen en verschillende tijdstippen van de dag
  • Mocht het aantal steeds meer zijn dan 30x per minuut, neem dan contact op met uw dierenarts

Meer informatie: hartaandoeninghond

Hoge bloeddruk bij de kat

Hoge bloeddruk bij de kat

Van alle katten van negen jaar en ouder heeft tien tot 15% een te hoge bloeddruk (ook wel hypertensie genoemd). Het is een serieuze aandoening, die vaak pas wordt opgemerkt als de hoge bloeddruk al blijvende schade heeft veroorzaakt in het lichaam. Het is daarom verstandig de bloeddruk van katten van 9 jaar en ouder jaarlijks te meten, zodat een te hoge bloeddruk tijdig wordt opgemerkt, de behandeling vroeg kan starten en de kans op blijvende schade in het lichaam zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Oorzaak

De bloeddruk wordt geregeld door een complex systeem waarin de hersenen, het hart, de nieren en de bloedvaten samenwerken en gezamenlijk de bloeddruk binnen redelijk nauwe grenzen houden. Er zijn verschillende oorzaken voor een te hoge bloeddruk bij de kat.

Stress-hypertensie

Dit wordt in het Engels ook wel “white coat effect” genoemd. Dit is een stijging van de bloeddruk door tijdelijke stress of angst, zoals bijvoorbeeld een bezoek aan de dierenarts (vandaar: white coat - witte jas - effect). Bij katten kan de bloeddruk hierdoor erg stijgen, waardoor het lijkt alsof de kat aan hypertensie lijdt, terwijl de bloeddruk weer daalt als de kat tot rust gekomen is. We houden er daarom bij en bloeddrukmeting altijd rekening mee dat dit effect bestaat, bijvoorbeeld door de meting zo rustig mogelijk te laten verlopen en de bloeddruk op een later moment nog eens te meten, om er zeker van te zijn dat de hoge bloeddruk geen momentopname is.

Idiopathische hypertensie

Idiopathisch wil zeggen: zonder bekende oorzaak. Bij 13 tot 20% van de katten met een hoge bloeddruk kan geen oorzaak worden achterhaald op het lichamelijk onderzoek en het bloedonderzoek van het dier. De hoge bloeddruk is in die gevallen waarschijnlijk een op zichzelf staande aandoening, die dus ook zo kan worden behandeld.

Secundaire hypertensie

Bij deze vorm van hypertensie is er een onderliggende ziekte aanwezig. Dit is de meest voorkomende oorzaak van hypertensie bij de kat. De meest voorkomende onderliggende ziektes zijn chronische nierziekte, hyperthyroïdie (een te snel werkende schildklier) en diabetes mellitus (suikerziekte). Meestal wordt eerst de onderliggende ziekte ontdekt. Het is belangrijk daarna ook de bloeddruk te meten, omdat een te hoge bloeddruk bijvoorbeeld de achteruitgang van de nierfunctie kan versnellen en kan zorgen voor schade aan verschillende organen in het lichaam.

Symptomen

De ogen, de hersenen, de nieren en de hartspier zijn het meest gevoelig om schade op te lopen door een te hoge bloeddruk. Deze organen worden, als we spreken over hypertensie, de eindorganen genoemd.

De ogen

Schade aan de ogen komt regelmatig voor bij katten met een (nog niet ontdekte, of niet behandelde) hoge bloeddruk. Hoe hoger de bloeddruk, hoe groter de kans op schade aan de ogen, maar schade aan de ogen komt bij ongeveer 50% van de katten met hypertensie voor. Een te hoge bloeddruk kan bloedingen of oedeem (vochtopstapeling) van het netvlies veroorzaken of er zelfs voor zorgen dat het netvlies helemaal loslaat van de ondergrond. Het netvlies zit achterin, aan de binnenkant van het oog en bevat de staafjes en kegeltjes (de cellen waarmee je ziet). Schade aan het netvlies zorgt er dan ook voor dat het gezichtsvermogen van het dier erg achteruit gaat of het dier ineens blind wordt. De pupillen van de kat worden dan opeens erg groot (zie foto. Bij deze kat staat de pupil erg wijd open en is de binnenkant van het oog rood gekleurd door een bloeding). Ook als de hoge bloeddruk wordt behandeld, is eenmaal opgelopen schade aan de ogen helaas blijvend.

De hersenen

Hoge bloeddruk kan oedeem (vochtopstapeling) en aderverkalking in de hersenen veroorzaken. Hierdoor kunnen verschillende klachten ontstaan, zoals desoriëntatie, aanvallen (zoals bij epilepsie), ongecoördineerd lopen, evenwichtsstoornissen en depressie/lusteloosheid.

Het hart

Een verhoogde bloeddruk zorgt ervoor dat de wand van de rechter hartkamer in dikte toeneemt. Hierdoor kan een abnormaal hartritme ontstaan. Soms komt ook hartfalen of schade aan de wand van de aorta voor, als gevolg van hypertensie.

De nieren

Omdat de nieren een functie hebben in het regelen van de bloeddruk, kan het zo zijn dat een kat met chronische nierziekte hierdoor hypertensie krijgt. Deze hypertensie heeft op zichzelf weer een negatieve invloed op de nieren, omdat het de kleine bloedvaatjes in de nier kan beschadigen, waardoor de nierfunctie op lange duur sneller achteruit gaat. Daarnaast kan een hoge bloeddruk bijdragen aan het verlies van eiwit via de urine (bij een normale nierfunctie is er geen eiwitverlies via de urine). Eiwitverlies op deze manier wordt in verband gebracht met een kortere levensverwachting bij katten met chronische nierziekte.

Het is dus van belang hoge bloeddruk bij de kat tijdig vast te stellen, zodat schade aan deze organen zoveel mogelijk kan worden voorkomen en beperkt.

Bloeddrukmeting bij de kat

De meest betrouwbare manier van het meten van de bloeddruk bij de kat is met een Doppler bloeddrukmeter. Er wordt een opblaasbaar bandje rond de poot of de staart van de kat gedaan. Een probe met daarin een erg gevoelig kristal wordt op de poot of de staart gelegd op de plaats waaronder een slagader loopt. De probe “voelt” de pulserende hartslag in het bloedvat en zet dit om in een geluid, dat via een speaker, of bij voorkeur (om de kat geen stress te bezorgen) via een koptelefoon gehoord kan worden. De opblaasbare band wordt dan volgepompt met lucht tot de slagader wordt dichtgedrukt en het geluid dus verdwijnt. Vervolgens wordt de band weer langzaam leeg gelaten tothet geluid weer hoorbaar is. Op de drukmeter kan op dat moment de bloeddruk (de bovendruk) worden afgelezen. Omdat de bloeddruk bij katten, zoals eerder genoemd, erg kan stijgen door stress, wordt de bloeddrukmeting zo stressvrij mogelijk gedaan, dus in een zo rustig mogelijke omgeving, zonder het dier stevig vast te houden en liefst met u als eigenaar dicht in de buurt. Mocht de bloeddrukmeting te hoog blijken, dan is het verstandig de bloeddruk op een ander moment nog eens te meten, om er zeker van te zijn dat het écht om hypertensie gaat, en het geen gevolg was van stress. Als de bloeddruk extreem hoog is, of als er al schade is aan één van de genoemde organen, dan starten we vaak na één meting al met behandelen.

Behandeling

Hypertensie kan worden behandeld met medicatie die de bloeddruk doet dalen. Daarbij is het uiteraard van belang omeventueel aanwezige onderliggende ziektes te behandelen. Aan de hand van controles wordt bepaald of de bloeddruk ver genoeg daalt door de medicatie en of de dosis, of het type medicatie, eventueel moet worden bijgesteld.

Screening

Omdat hoge bloeddruk regelmatig voorkomt bij oudere katten en dit serieuze en blijvende schade kan geven aan verschillende belangrijke organen, raden we aan om bij alle katten van negen jaar en ouder jaarlijks een bloeddrukmeting te laten doen. Op die manier kunnen we een eventuele te hoge bloeddruk in een vroeg stadium opmerken en adequaat behandelen.

Hyperthyreoïdie bij de kat

Hyperthyreoïdie bij de kat 

Katten met hyperthyreoïdie hebben een schildklier die overmatige hoeveelheden schildklierhormoon produceert. Een overactieve schildklier versnelt de stofwisseling in het lichaam. Dit leidt onder andere tot gewichtsverlies en gedragsveranderingen. De schildklier van uw kat bevindt zich in de hals. De klier is verdeeld in twee delen (lobben), gelegen aan weerszijde van de luchtpijp. Bij een kat met hyperthyreoïdie zijn meestal beide lobben vergroot, maar het kan ook voorkomen dat slechts één lob vergroot is. Dit leidt tot overmatige productie van hormonen. Deze schildklierhormonen: 

  • Zijn nodig voor goede groei en ontwikkeling van lichaamscellen
  • Helpen de stofwisseling van vet, eiwit en koolhydraten te regelen
  • Hebben een rol in het regelen van warmteproductie en zuurstofconsumptie. 

Een teveel aan deze hormonen zorgt voor ontregeling van deze systemen in het lichaam.

Wat is de oorzaak van hyperthyroïdie? 

Ongeveer tien procent van de katten boven de tien jaar heeft een te snel werkende schildklier. De oorzaak voor de verandering in de schildklier is niet volledig bekend. Langharige katten, katten die voornamelijk binnenshuis leven en vrouwelijke katten lijken een iets groter risico te lopen op het ontwikkelen van de aandoening. In 98% van de gevallen is de vergroting van de lobben goedaardig. In deze gevallen zijn de diagnose en de behandeling relatief eenvoudig en vaak succesvol. In de overgebleven twee procent van de gevallen is de vergroting van de lobben kwaadaardig. Wat de oorzaak van de vergroting ook is, het resultaat is hetzelfde: er worden teveel schildklierhormonen geproduceerd.

De symptomen herkennen

Hyperthyreoïdie komt het meeste voor bij oudere katten. Katten met een overactieve schildklier ervaren een aanzienlijke toename in de stofwisseling. Dit vraagt extra energie. Een kat met hyperthyreoïdie moet veel eten om over voldoende energie te beschikken. Het meest voorkomende symptoom is dan ook gewichtsverlies ondanks een erg goede eetlust. Daarnaast worden vaak gedragsveranderingen gezien, zoals overmatig miauwen, erg zeuren om voer en rusteloosheid. Daarnaast komen de volgende symptomen voor: 

  • Gewichtsverlies (80%) 
  • Overmatige eetlust (49%)
  • Braken (44%) 
  • Veel drinken en veel plassen (36%) 
  • Hyperactief gedrag (31%)

Een klein deel van de katten met hyperthyreoïdie (10-16%) heeft deze typische klachten niet en heeft de “apatische vorm”. Symptomen die dan voorkomen zijn juist een daling van de eetlust, lusteloosheid en/of diarree. Soms komt het voor dat een kat helemaal nog geen symptomen heeft, maar bij een routine bloedonderzoek ontdekt wordt dat de schildklier te hard werkt. Omdat de aandoening verschillende negatieve effecten heeft op de rest van het lichaam, moet de aandoening ook dan behandeld wordt.

Diagnose

Als er een verdenking is op hyperthyreoïdie, is de diagnose meestal eenvoudig. In de meeste gevallen kan uw dierenarts de vergrote schildklierlobben voelen in de hals van uw kat. In sommige gevallen kan de schildklier niet makkelijk gevoeld worden. Dit kan voorkomen als het schildklierweefsel op een andere plaats zit, meestal in de borstkas van de kat. Om de diagnose te bevestigen wordt een bloedtest uitgevoerd om het schildklierhormoon T4 te meten. Omdat de meeste katten met hyperthyreoïdie ouder zijn is het aan te raden meteen de andere orgaanfuncties te meten om zeker te zijn dat er geen andere problemen spelen. Nierproblemen kunnen zich tegelijk met schildklierproblemen ontwikkelen. Beide aandoeningen komen regelmatig voor bij ouderen katten. 

Bij ruim de helft van de katten met een te snel werkende schildklier wordt ook een afwijking aan het hart gehoord, zoals een hartruis, een te snelle hartslag of een afwijkend hartritme. Regelmatig wordt dit veroorzaakt door de te snel werkende schildklier en is er niet direct een afwijking aan het hart zelf. Het is mogelijk dat behandeling van de te snel werkende schildklier ook meteen deze afwijking aan het hart oplost. 5 tot 20% van de katten met hyperthyroïdie heeft een te hoge bloeddruk. De hoge bloeddruk kan afwijkingen aan de ogen veroorzaken en kan ervoor zorgen dat de nierfunctie achteruit gaat.

Behandeling 

Hyperthyroïdie is vaak goed te behandelen. De schildklier moet geremd worden in de aanmaak van hormonen. Dit moet levenslang gebeuren en kan op vier verschillende manieren: 

1. Behandeling met radioactief jodium 

Deze therapie is de meest ideale behandeling. Er wordt radioactief jodium toegediend aan de kat. Dit jodium wordt opgenomen in de schildklier, waardoor het schildklierweefsel kapot gaat. Hierdoor kan de schildklier minder hormonen produceren. De behandeling wordt éénmalig gegeven en werkt permanent. Meer dan 95% van de katten heeft slechts één behandeling nodig. Ook een kwaadaardige schildkliertumor kan goed behandeld worden op deze manier. De behandeling heeft vrijwel geen bijwerkingen op de rest van het lichaam. Radioactief jodium therapie kan wordt uitgevoerd in een specialistische kliniek (bijvoorbeeld op de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht of de Universiteit van Gent). De kat moet een bepaalde tijd, meestal 5 dagen, in de kliniek blijven om ervoor te zorgen dat de radioactieve straling weer uit het lichaam is en geen gevaar meer oplevert voor u en uw gezin. Nadat het dier weer thuis is moet de ontlasting en urine nog twee weken worden verzameld en bewaard in een speciale container, omdat deze nog radioactief materiaal kan bevatten.

2. Behandeling met medicatie 

Een andere optie is om de aanmaak van schildklierhormonen te remmen met medicatie. U geeft uw kat dan tweemaal daags een tablet, levenslang. De dosis die uw kat nodig heeft wordt bepaald door regelmatige controles van het bloed, waarbij de hoeveelheid schildklierhormoon gemeten wordt. Het doel is deze hoeveelheid weer op een normaal niveau te krijgen. Soms is het nodig de dosis aan het begin van de behandeling enkele keren aan te passen, tot de schildklierwaarde weer normaal is. Daarnaast kan het voorkomen dat de dosis na verloop van tijd weer een keer aangepast moet worden. Bij katten waarbij het ingeven van tabletten heel erg problematisch is, kan gebruik worden gemaakt van een oorzalf, waarbij de werkzame stof door de huid heen wordt opgenomen. Deze zalf werkt echter minder goed dan de tabletten. U dient handschoenen te dragen en voorzichtig om te gaan met de zalf, omdat u de werkzame stof ook zelf via de huid komt opnemen in uw bloed en onbedoeld dan de werking uw eigen schildklier ook geremd wordt. 

In meer dan 95% van de gevallen werkt behandeling met medicatie erg goed en de dosis kan gemakkelijk worden aangepast. De behandeling is wel levenslang en kan soms bijwerkingen hebben (bijvoorbeeld afwijkingen aan de bloedcellen, leverfunctiestoornissen, erge jeuk aan de kop of lusteloosheid). Schildkliermedicatie werkt ook niet als behandeling van een kwaadaardige vergroting van de schildklier en er is een risico dat een goedaardig vergrote schildklier later in het leven van de kat nog kwaadaardig wordt.

3. Behandelen met een speciaal dieetvoer (Hill’s y/d) 

Voor de aanmaak van schildklierhormonen is jodium nodig. Jodium komt voor in alle soorten voeding. Er bestaat een voer (Hill’s y/d) waarin vrijwel geen jodium zit. Dit zou de aanmaak van schildklierhormoon remmen. De kat mag absoluut niets anders eten dan dit voer en mag dus ook niet naar buiten. Zelfs een schoon bakje waar ander voedsel in gezeten heeft (voor dier of mens) kan nog jodium bevatten. Medicatie en supplementen voor eventueel andere aandoeningen kunnen jodium bevatten en moeten dus gestopt worden. Daarnaast is er wat twijfel over de werking van het dieet, omdat de schildklierwaarde in het bloed meestal wel daalt, maar er weinig invloed lijkt te zijn op de hartslag en het gewicht van het dier. Omdat het voer vrijwel geen jodium, weinig eiwit en een veel koolhydraten bevat, is het niet geschikt voor gezonde dieren.

4. Behandeling door middel van een operatie 

Het is mogelijk de vergrote schildklier operatief te verwijderen. Dit wordt niet vaak gedaan, omdat er risico’s zijn op complicaties. Als de bijschildklier beschadigd wordt of mee verwijderd wordt, raakt de calcium-stofwisseling verstoord, waardoor een blijvend te laag en soms gevaarlijke calciumspiegel in het bloed ontstaat. Daarnaast is er risico op beschadigen van verschillende zenuwen, met problemen met de ogen of het strottenhoofd als gevolg. Daarnaast kan de hyperthyroïdie terugkeren, omdat er soms schildklierweefsel in de borstholte ligt, wat niet kan worden verwijderd tijdens de operatie. Behandeling door middel van een operatie raden we hierom niet aan.

Vooruitzichten

De vooruitzichten voor een kat met een te snel werkende schildklier zijn meestal goed. Met behandeling knappen deze dieren vaak goed en relatief snel op en hebben een kwalitatief goed leven.

Hypothyreoïdie bij de hond

Hypothyreoïde bij de hond

Een te traag werkende schildklier

Hypothyreoïdie is een aandoening, vooral bij oudere honden, waarbij te weinig schildklierhormonen geproduceerd worden. Een traag werkende schildklier heeft gevolgen voor de stofwisseling in het lichaam.

De schildklier bevindt zich laag in de hals en is verdeeld in twee delen, die elk aan één kant van de luchtpijp (trachea) liggen. Hier worden de schildklierhormonen T4 en T3 geproduceerd. Deze stoffen zijn onder andere belangrijk voor de stofwisseling. De schildklierhormonen spelen een grote rol bij de verwerking van koolhydraten, vetten en eiwitten uit de voeding en hebben ook een effect op de lichaamstemperatuur. Honden met hypothyreoïdie kunnen apathisch en zwak worden, slapen vaker of langer en hebben vaak gewichtstoename zonder veranderingen in het eetpatroon.

Oorzaak

De meest voorkomende oorzaak is een auto-immuunziekte waardoor het immuunsysteem van het lichaam overgevoelig reageert op het weefsel van de schildklier. De schildklier raakt ontstoken doordat de antistoffen zich tegen lichaamseigen weefsels keren. Andere oorzaken van hypothyreoïdie, zoals
schildkliertumoren, bestraling en aangeboren schildklierafwijkingen zijn zeer zeldzaam. Soms kan een tumor in de hypofyse ook hypothyreoïdie veroorzaken. Dit wordt secundaire hypothyreoïdie genoemd.

Symptomen

De symptomen van hypothyreoïdie ontwikkelen zich vaak langzaam gedurende lange tijd en worden vaak onterecht gezien als onderdeel van het ouderdomsproces. De klachten kunnen zijn:

Veranderingen in het gedrag van de hond

  • Uw hond wordt lusteloos.
  • Als de hond zich angstig voelt, kan hij onverwacht en zonder aanleiding agressief gedrag vertonen tegen zowel dieren als mensen.
  • Uw hond wordt angstig in onbekende situaties en bij onbekende geluiden.

Gewichtstoename

  • Uw hond komt aan in gewicht zonder dat er veranderingen zijn in het eetpatroon.

Haarverlies

  • Het haar kan dunner of breekbaar worden. Als er aan getrokken wordt, komt het gemakkelijk los en groeit niet snel terug.
  • Haarverlies treedt aan beide kanten van het lichaam op en soms op de oren en de staart.
  • Een haarloze snuit kan ook een vroeg teken van hypothyreoïdie zijn.

Huidconditie

  • De huid kan donkerder worden of droge of olieachtige schilfers (seborroe) vertonen.
  • Hypothyreoïdie kan huidinfecties en oorontstekingen veroorzaken.
  • Sommige honden krijgen een “droevige” gezichtsuitdrukking. Dit komt doordat ze vocht vasthouden (oedeem).

Vruchtbaarheidsproblemen

Niet alle honden reageren op dezelfde manier en uw hond hoeft niet per definitie al deze symptomen te vertonen.

Diagnose

Om de diagnose hypothyreoïdie te kunnen stellen, wordt bloed afgenomen af om het schildklierhormoon (T4) en het thyreoïdstimulerend hormoon (TSH) te meten.

Behandeling

Het behandelen van uw hond met hypothyreoïdie is relatief eenvoudig en bestaat uit het toedienen van een stof die het schildklierhormoon vervangt. De behandeling verbetert aanzienlijk de kwaliteit van leven. Binnen enkele weken tot maanden na de start van de behandeling zullen de symptomen verminderen en verdwijnen. Het is van belang dat u de medicatie levenslang dagelijks blijft toedienen. Zelfs als u opvallende fysieke verbeteringen ziet in de gezondheid van uw hond, mag u niet stoppen met de behandeling. De medicatie lost de lichamelijke klachten van hypothyreoïdie op, maar geneest de ziekte niet.

KCS/droge ogen

Droge ogen (KCS) bij de hond

“Droge ogen” of met een moeilijk woord kerato-conjunctivitis sicca (KCS) is een aandoening waarbij er iets mis is met de aanmaak van traanvocht. Soms is er iets mis met de samenstelling van het traanvocht, waardoor de kwaliteit niet goed genoeg is. Meestal worden er echter te weinig tranen aangemaakt.
In gezonde ogen zorgt het traanvocht ervoor dat het hoornvlies (het doorzichtige deel van het oog) vochtig blijft en dat het oog gedurende de dag wordt schoongespoeld. Bij KCS droogt het hoornvlies en het slijmvlies aan de binnenkant van de oogleden uit. Dit heeft vervelende gevolgen.

Symptomen

Door het uitdrogen van het hoornvlies voelen de ogen van de hond branderig of jeukerig aan. Hierdoor gaat de hond vaak veel knijpen met de oogleden of krabben of schuren aan de ogen. Sommige honden reageren ook erg gevoelig op fel licht. Omdat de ogen te droog zijn, gaan ze gemakkelijk ontsteken. De ogen worden dan rood en zijn pijnlijk. Als er een infectie met bacteriën op de ogen komt (wat regelmatig het geval is bij honden met KCS), dan is er vaak etterige (plakkerige, geel/groene) uitvloei uit de ogen en/of zitten er droge korsten in de haren rond de ogen. Ook slijm in de ooghoek kan voorkomen. Normaal traanvocht wordt naar de neus afgevoerd via de traanbuis. Als er te weinig traanvocht is kan het dus voorkomen dat de neus ook te droog wordt.

In ernstige gevallen of bij honden met KCS die niet behandeld worden zien de ogen er ook echt erg droog (mat) uit. Het hoornvlies kan dan wit, blauw of bruin verkleuren en er kan blijvend littekenweefsel in het hoornvlies ontstaan. De hond kan dan gedeeltelijk of geheel blind worden, terwijl de pijn en de irritatie aan de ogen wel aanwezig blijft. Behandelen is dus zeker nodig!

Oorzaken

Te weinig traanproductie kan ontstaan door ouderdom, maar er is ook een aangeboren vorm die op jonge leeftijd al problemen geeft. Meestal is er iets mis met de traanklieren zelf, waardoor ze te weinig traanvocht aanmaken. Ook sommige medicijnen hebben als bijwerking dat de traanproductie verminderd. Soms produceren de traanklieren wel traanvocht, maar is de samenstelling hiervan niet goed, waardoor het bijvoorbeeld te snel verdampt en zo het hoornvlies niet lang genoeg vochtig kan houden.

Diagnose

De traanproductie wordt gemeten met een Schirmer Tear Test. Dit is een strookje filterpapier met een schaalverdeling erop. We hangen dit strookje over de rand van het onderooglid en laten het een minuut zitten. Het traanvocht trekt in het strookje, waardoor deze verkleurd. Na een minuut kunnen we aflezen hoeveel millimeter het strookje is verkleurd. Is dit te weinig, dan is er onvoldoende traanproductie. Daarnaast kunnen we ook een kleurstof in het oog doen om te bepalen of er een beschadiging van het hoornvlies aanwezig is. De kleurstof wordt uit het oog gespoeld, maar zal op de plaats waar een beschadiging zit blijven zitten, waardoor de beschadiging groen verkleurd.

Behandeling

KCS is een aandoening die langzaam steeds erger wordt en niet te genezen is. Een dier met KCS heeft dus levenslang behandeling nodig. Wordt de behandeling gestopt, dan komen de problemen terug en deze worden na verloop van tijd dus steeds ernstiger. De behandeling bestaat uit het toedienen van meerdere oogdruppels. Vaak is aan het begin van de behandeling een antibioticumzalf en/of vitamine A zalf nodig om de infectie en ontsteking te behandelen. Daarnaast moet blijvend Optimmune zalf gegeven worden, deze stimuleert de traanproductie. Om de ogen vochtig te houden moeten kunsttranen gegeven worden. Dit kan voor u als eigenaar een vrij intensieve behandeling zijn, maar door grondig zalven en druppelen kan een hond met deze vervelende, pijnlijke aandoening toch een comfortabel leven lijden.

Melkkliertumoren bij de hond

Melkkliertumoren bij de hond

Tumoren in de melkklieren komen regelmatig voor bij de hond, vooral bij oudere teefjes die niet gesteriliseerd zijn. Het gaat hier om een vorm van kanker. Ongeveer de helft van de melkkliertumoren bij de hond is goedaardig, de andere helft is kwaadaardig. Ook de goedaardige tumoren kunnen voor problemen en pijn zorgen en soms erg groot worden. Melkkliertumoren zijn dus altijd een serieus probleem.

Melkkliertumoren zijn goed te voelen. Het gaat meestal om één of meerdere harde bultjes in de melkklieren, rond de tepel(s). Vaak gaat het in eerste instantie om één van de achterste melkklieren, maar er kunnen in meerdere klierpakketten tumoren aanwezig zijn. Soms gaat een melkkliertumor ontsteken of gaat de huid bovenop zo’n tumor kapot en ontstaat er een wond. Het komt ook voor dat er vloeistof uit de tepel komt. Sommige melkkliertumoren groeien heel snel, maar ook de bultjes die niet snel groeien, kunnen kwaadaardig zijn. Omdat de vooruitzichten voor het dier beter zijn als we de tumoren in een vroeg stadium behandelen, is het geen verstandig idee om “het af te wachten” als u een bultje bij uw dier heeft gevoeld.

Oorzaak

De precieze oorzaak van tumoren is vaak niet te achterhalen. Wat wel bekend is, is dat geslachtshormonen een rol spelen bij het ontstaan van melkkliertumoren bij de hond. Door een hond voor de eerste loopsheid te steriliseren wordt het risico op melkkliertumoren drastisch verminderd. Hoe vaker een hond loops is geweest, hoe groter de kans op het ontwikkelen van melkkliertumoren is. Dit is één van de redenen waarom we aanraden om een hond rond de eerste loopsheid te steriliseren, als u geen pups wil fokken. Ook anti-loopsheid injecties kunnen het ontstaan van melkkliertumoren stimuleren.

Diagnose

Het voelen van knobbels in de melkklieren bij een oudere, niet gesteriliseerde hond is al een sterke aanwijzing dat het om melkkliertumoren gaat. Er kan verder onderzoek worden gedaan om de diagnose te bevestigen. Zo kunnen er bijvoorbeeld met een naald cellen uit de knobbel worden gehaald. Deze kunnen worden opgestuurd naar een laboratorium om te bepalen of er tumorcellen aanwezig zijn. Helaas geeft dit onderzoek niet altijd uitsluitsel. Een definitieve diagnose kan gesteld worden door de bult operatief te verwijderen en op te sturen voor onderzoek. Er kan dan worden bepaald of het om een tumor gaat en of deze goedaardig of kwaadaardig is. Omdat kwaadaardige melkkliertumoren kunnen uitzaaien, is het verstandig voorafgaand aan een eventuele operatie een röntgenfoto van de longen en een echo van de buik te maken, om te zien of er uitzaaiingen in de longen of de lever aanwezig zijn. Als dit zo is, zijn de vooruitzichten voor het dier veel minder goed dan wanneer er geen uitzaaiingen gevonden worden.

Behandeling

De behandeling bestaat uit het chirurgisch verwijderen van de melkkliertumor, een deel van de melkklieren of in sommige gevallen alle melkklieren aan één kant van het lichaam. Vaak wordt de hond tijdens de operatie ook meteen gesteriliseerd, omdat geslachtshormonen de groei van melkkliertumoren kunnen stimuleren en er op latere leeftijd ook risico is op het ontstaan van een gevaarlijke baarmoederontsteking (pyometra). Als er aan twee kanten van het lichaam melkkliertumoren aanwezig zijn, worden vaak alle melkklieren verwijderd. Dit moet dan in twee operaties gebeuren, omdat er met de melkklieren ook een deel van de huid wordt weggenomen en er voldoende huid moet overblijven om goed te kunnen hechten. Nadat de ene kant hersteld is, kan de andere kant worden geopereerd.

Prognose

Als goedaardige melkkliertumoren worden verwijderd, is het probleem in principe opgelost, hoewel er wel altijd een risico is dat er nieuwe tumoren ontstaan. De helft van de kwaadaardige tumoren geeft na verwijdering ervan nog problemen. De tumor kan bijvoorbeeld weer teruggroeien of kan uitgezaaid zijn. De vooruitzichten worden slechter als de tumor niet in het geheel verwijderd is, als de tumor groter was dan 3 cm, als de lymfeknopen vergroot zijn, als er ingroei van bloedvaten in de tumor was of als de tumor is uitgezaaid naar andere organen.

Melkkliertumoren bij de kat

Melkkliertumoren bij de kat

Melkkliertumoren komen voor bij oudere, vooral vrouwelijke katten. Ze komen meer voor bij niet gesteriliseerde poezen en komen erg vaak voor bij katten die medicijnen voor anticonceptie hebben gekregen, bijvoorbeeld de Poezenpil. Dit is één van de belangrijkste redenen waarom wij het gebruik van deze medicatie afraden en sterilisatie via een operatie op 6 maanden leeftijd aanraden. Melkkliertumoren bij de hond komen ook voor. Een belangrijk verschil is dat bij de hond deze tumoren in de helft van de gevallen kwaadaardig zijn en in de helft van de gevallen goedaardig. Bij de kat is helaas 80 tot 90% van de tumoren van de melkklieren kwaadaardig.

Symptomen

Melkkliertumoren zijn meestal goed te voelen. Het gaat vaak om één of meerdere bultjes in de melkklierpakketten rond de tepels. Bij honden komen ze vooral voor in de achterste melkklieren, bij katten komen de tumoren in alle melkklierpakketten evenveel voor. De voorste melkklieren bevinden zich ter hoogte van de oksels, de achterste ter hoogte van de liezen. Soms gaat een melkkliertumor ontsteken of gaat de huid op de tumor kapot, waardoor een wond ontstaat. 

Vooral bij jonge katten komt soms een ander type zwelling van de melkklieren voor, namelijk fibro-adenomateuze hyperplasie (ook wel “Dolly Parton syndroom” genoemd). Meerdere of alle melkklieren zijn dan flink gezwollen. Dit gebeurd onder invloed van geslachtshormonen en komt ook voor bij gebruik van de Poezenpil. Deze zwelling is niet tumoraal. Na sterilisatie verdwijnt deze zwelling meestal snel.

Diagnose

Vaak is er na algemeen onderzoek van de kat, na het voelen van knobbels in de melkklieren en eventueel een verleden met gebruik van anticonceptie, al een sterk vermoeden dat het om melkkliertumoren gaat. Omdat het bij de kat meestal om kwaadaardige tumoren gaat is het verstandig een röntgenfoto van de longen te maken en eventueel een echo van de buik om te zien of er uitzaaiingen zijn. Als op algemeen onderzoek van de kat blijkt dat de lymfeknopen vergroot zijn, is dit ook een aanwijzing dat de tumor uitgezaaid kan zijn. Wanneer er uitzaaiingen zichtbaar zijn, zijn de vooruitzichten niet goed en wordt een operatie meestal afgeraden.

Behandeling 

Als er (nog) geen uitzaaiingen zichtbaar zijn, kunnen de melkklieren inclusief de tumor, operatief worden verwijderd. Als dat nog niet gebeurd is, wordt de kat ook meteen gesteriliseerd, omdat geslachtshormonen de groei van melkkliertumoren bevorderen. Als er zowel in de linker als in de rechter melkklieren tumoren zitten, is het vaak nodig eerst de ene kant te opereren en pas later, als de wond goed genezen is, de andere kant. De reden hiervoor is dat er ook een deel van de huid moet worden weggenomen en er voldoende huid moet overblijven om de wond goed te kunnen hechten. 

Prognose

Kwaadaardige melkkliertumoren bij de kat zaaien vaak uit naar de rest van het lichaam. De prognose hangt af van de grootte van de tumor en hoe snel na het ontstaan van de tumor wordt geopereerd. Over het algemeen geldt: hoe sneller, hoe beter. Omdat het vaak om een kwaadaardige vorm van kanker die snel uitzaait, kan het helaas gebeuren dat de kat aan melkklierkanker overlijdt, ook als de melkklieren al operatief zijn verwijderd.

Overgewicht bij hond en kat

Overgewicht bij hond en kat

Natuurlijk houdt u veel van uw dier en wilt u hem of haar verwennen. En hoe moeilijk is het niet om uw dier geen koekje te geven als hij u met vragende ogen aankijkt? Hij lust het zo graag. Maar is uw dier gewoon gezellig rond, of is dit toch een serieus probleem? 

Overgewicht komt regelmatig voor bij honden en katten. Dit varieert van dieren die iets te zwaar zijn tot dieren met ernstig overgewicht of zelfs obesitas.

Serieus probleem

Dieren met overgewicht leven meestal korter en zijn vaak minder gezond dan slanke honden en katten. Het teveel aan lichaamsgewicht is een extra belasting voor de spieren en gewrichten en kan de klachten van artrose verergeren. Het risico op suikerziekte, leveraandoeningen en huidziekten stijgt en de afweer tegen ziektekiemen is minder goed dan bij slanke dieren. Daarbij voelen dikke dieren zich minder energiek, waardoor ze minder graag spelen en wandelen.

Het is belangrijk goed te beseffen dat uw huisdier veel kleiner is dat u zelf bent. Geeft u een hond van bijvoorbeeld 7 kg één koekje, dan staat dat gelijk aan tien koekjes voor een mens van 70 kg. En zo staat één kilo overgewicht bij een kat bijvoorbeeld gelijk aan 16 kilo overgewicht bij een mens. En dan wordt dat “beetje” overgewicht toch al heel snel niet meer zo onschuldig.

Bij een gezond gewicht zijn de ribben zowel bij de hond als de kat niet te zien, maar wel duidelijk te voelen onder de huid. Als u uw dier van bovenaf bekijk hoort er een duidelijke taille zichtbaar te zijn net achter de ribben. Vanaf de zijkant bekeken loopt de buik vanaf de achterste rib iets omhoog. Een duidelijke vetlaag tussen de huid en de ribben, het verlies van een duidelijke taille en een buik die er niet meer "opgetrokken" uitziet vanaf de zijkant, wijst op overgewicht.  

Dieren ontwikkelen een ongezond gewicht natuurlijk niet van de een op de andere dag. Daarom valt het voor u als eigenaar misschien niet meteen op dat uw dier langzaam dikker aan het worden is. Dat is één van de redenen waarom we dieren op onze praktijk bij vrijwel ieder bezoek wegen en het gewicht met u bespreken, mocht dit toegenomen (of afgenomen) zijn. Er zijn ook verschillende lichamelijke aandoeningen waardoor overgewicht kan ontstaan. Bij twijfel of advies over het gewicht van uw dier, of wellicht voor verder onderzoek, kunt u altijd bij onze praktijk terecht.

Wat is er te doen aan overgewicht?

Op onze praktijk kunnen we u begeleiden bij het laten afvallen van uw dier op een gezonde en verantwoorde manier. Er wordt dan bepaald wat voor uw dier het ideale lichaamsgewicht is en bekijken we hoe we dit kunnen bereiken. Er is speciale dieetvoeding waarin alle voedingsstoffen zitten die nodig zijn voor uw dier, maar die zo min mogelijk calorieën bevat om gezond te functioneren. Om het hongergevoel te verminderen zitten er extra vezels in die niet door het lichaam worden opgenomen maar wel een natuurlijke vulling geven.

Om het gewichtsverloop goed in de gaten te houden wordt er in overleg met u regelmatig een afspraak gemaakt om uw dier te wegen en te kijken of er aanpassingen aan de hoeveelheid voeding gemaakt moeten worden. Hoewel het laten afvallen van uw dier zeker motivatie en doorzettingsvermogen van u en uw gezin vraagt, zorgen we er zo samen voor dat uw dier fitter en gezonder wordt en zo uiteindelijk een betere kwaliteit van leven krijgt.

Oververhitting bij de hond

Oververhitting bij de hond

Als de temperatuur stijgt bij zomers weer of bij een hittegolf, ligt het risico op oververhitting bij de hond op de loer. Maar wat is het precies, hoe kun je het herkennen en wat kun je eraan doen om te voorkomen dat jouw hond met deze levensbedreigende situatie te maken krijgt?

Wat is oververhitting?

De normale lichaamstemperatuur bij een hond ligt tussen de 38 en 39 graden Celsius. De enige betrouwbare manier om de temperatuur bij een hond te meten is met een rectale thermometer. Oorthermometers en apparaatjes die de huidtemperatuur meten kunnen niet worden gebruikt bij de hond. Als de temperatuur van een hond stijgt tot boven de 40 graden Celcius (zonder dat het dier een aandoening heeft die koorts veroorzaakt), spreken we van oververhitting. Dit kan gebeuren als het lichaam niet om kan gaan met een stijging van de temperatuur, bijvoorbeeld omdat de lichaamstemperatuur te snel stijgt, omdat de omgevingstemperatuur te hoog is, of omdat de eigen afkoelingsmechanismen van het lichaam niet voldoende zijn om een normale lichaamstemperatuur te behouden. Meestal gaat het echter om een combinatie van deze factoren.

Hoe ontstaat oververhitting?

Een hond kan niet zweten, behalve op de voetzolen. Daarnaast gaat een hond sneller ademen en hijgen om warmte te verliezen en kan er warmte worden kwijtgeraakt door op koude oppervlakken te gaan liggen. Hondenrassen met een korte snuit, honden met aandoeningen aan de luchtwegen en/of het hart kunnen minder efficiënt ademen (minder lucht verplaatsen) en hebben dus een groter risico op oververhitting. Ook dieren met overgewicht of obesitas hebben meer moeite met afkoelen. De meeste gevallen van oververhitting treden op door teveel/te zware activiteit in te warm weer. Daarnaast kan een hond oververhitten door in een te warme auto of ruimte te zitten. Let er daarbij ook op dat asfalt en bestrating in de zon érg heet kunnen worden. Aangezien een hond alleen zweet via de voetzolen kan een hond op warme bestrating geen warmte kwijtraken via de voeten. Daarnaast komt het zelfs voor dat de voetzolen verbranden door te warme bestrating. Is bestrating of asfalt te warm voor jouw blote voeten, dan is het absoluut veel te warm voor de poten van je hond.

Waarom is oververhitting zo gevaarlijk?

Als de normale mechanismen om het lichaam af te koelen niet voldoende werken, zal het lichaam de bloedvaten in de huid wijder maken, zodat er meer bloed naar de huid gaat en de bloedvaten in de rest van het lichaam smaller maken. Het doel daarvan is het bloed afkoelen ter hoogte van de huid. Een erg nadelig effect hiervan is dat belangrijke organen hierdoor minder bloed krijgen, waardoor gevaarlijke afvalstoffen minder goed worden afgevoerd en er schade aan de hartspier, de longen, de nieren, de darmen en de hersenen kan ontstaan door verminderde zuurstofvoorziening van deze organen.

Stijgt de temperatuur tot boven 41.5 graad Celsius, dan gaan enzymen en eiwitten in het lichaam kapot, waardoor cellen dood gaan en belangrijke processen, waaronder de bloedstolling, veel minder goed of zelfs niet meer werken. Uiteindelijk kan oververhitting leiden tot nierschade, vocht in de longen, hartritmestoornissen, schade aan de bloedvatwanden, bloedingen, zwelling van de hersenen, hersenbloeding en bloedvergiftiging door bacteriën die door de beschadigde darmwand heen kunnen. Dit zijn allemaal levensbedreigende situaties. Hoe hoger de temperatuur en hoe langer de temperatuur te hoog is, hoe gevaarlijker het is. Snel handelen is dus érg belangrijk voor de overlevingskans van je hond.

Hoe herken je oververhitting?

  • Erg hijgen
  • Moeite met ademen
  • Erge vermoeidheid
  • Stijve spieren, niet willen bewegen
  • Kwijlen
  • Verward gedrag
  • Braken, eventueel met bloed
  • Diarree, eventueel met bloed
  • Wankelen
  • In elkaar zakken
  • Aanvallen (zoals bij epilepsie)
  • Coma

Wat te doen bij oververhitting?

Stop direct alle activiteiten die je met de hond aan het doen was en haal hem uit de zon/warmte. Bel een dierenarts voor advies. Begin intussen al met koelen! Bij oververhitting telt iedere minuut. Doe dit met stromend water, vooral rond de hals, de buik, de liezen en de poten. Zorg voor een ventilator of airco (eventueel in de auto). Wees niet te voorzichtig hierin, de veel te hoge lichaamstemperatuur is veel risicovoller dan het eventuele snelle afkoelen van het lichaam.

Voorkom dat een mooie zomerdag een heel naar einde krijgt…

Pas de activiteit van je hond aan op warme dagen. Wandel/speel op koelere momenten en niet vol in de zon. Hou rassen met een korte snuit zéker rustig. Gebruik een tuig in plaats van een halsband, zodat de ademhaling niet wordt belemmerd. Neem altijd drinkwater mee. Laat je hond nooit alleen in een auto of een afgesloten warme ruimte in huis. Gebruik koelmatten of vochtige handdoeken waar je hond op kan liggen, doe ijsblokjes in het drinkwater, zorg voor schaduw en een ventilator of airco op plekken waar je hond kan liggen. Herken de signalen van oververhitting, zorg dat je een thermometer hebt en weet hoe je deze moet gebruiken en onthoud wat je moet doen als het tóch gebeurd:

Direct koelen, koelen, koelen en de dierenarts bellen voor advies.

Pancreatitis

Alvleesklierontsteking (Pancreatis)

De alvleesklier (pancreas) is een orgaan dat vlak achter de maag, naast de dunne darm ligt. De alvleesklier heeft twee belangrijke functies:

  • De aanmaak van de hormonen insuline en glucagon, die de suikerspiegel in het bloed regelen. Bij suikerziekte (diabetes) is er vaak iets mis met deze functie van de pancreas
  • De aanmaak van verteringsenzymen. Deze stoffen worden via een afvoergang afgegeven in de dunne darm en helpen daar bij de vertering van de voeding

Als de cellen van de alvleesklier beschadigd raken, komen de verteringsenzymen vrij in en rond de alvleesklier zelf, in plaats van dat ze worden afgevoerd naar de dunne darm. Deze enzymen beginnen dan de alvleesklier zelf en het vet wat om de alvleesklier heen ligt te verteren. We spreken dan van een alvleesklierontsteking of pancreatitis.

Oorzaken

Een alvleesklierontsteking kan door veel verschillende oorzaken ontstaan. Meestal is het moeilijk de precieze oorzaak te achterhalen. In sommige gevallen kan dit wel, bijvoorbeeld als er een tumor van de alvleesklier of in de buurt van de alvleesklier aanwezig is (deze is dan vaak te zien bet behulp van een echo) Soms is de alvleesklierontsteking het gevolg is van een heel vetrijke maaltijd of als bijwerking bij het gebruik van bepaalde medicijnen (onder andere fenobarbital, tetracycline, aspirine). Ook een terugstroming van darminhoud of galzuren vanuit de darm terug naar de alvleesklier, een tekort aan doorbloeding van de alvleesklier (bijvoorbeeld bij shock of ernstige verwondingen in/rond de buik of als het dier langdurig onder narcose is geweest, kunnen een oorzaak zijn. Ook ziekten van de lever kunnen als gevolg hebben dat de alvleesklier gaat ontsteken. Vaak wordt er geen duidelijke oorzaak van de alvleesklierontsteking gevonden.

Symptomen

De verteringsenzymen die normaal pas vrijkomen in de dunne darm, komen bij een alvleesklierontsteking al vrij in of rond de alvleesklier zelf. Deze enzymen beginnen dan de alvleesklier te verteren. Ook het buikvlies, de maag, de dunne darm en de lever kunnen hierdoor aangetast worden.

Alvleesklierontsteking kan acuut of chronisch zijn. Bij de acute vorm heeft het dier ineens hevige klachten, bij de chronische vorm heeft het dier langere tijd milde klachten. Alvleesklierontsteking is soms moeilijk te herkennen, omdat de klachten die voorkomen ook bij veel andere aandoeningen  kunnen voorkomen en dus niet meteen naar een alvleesklierontsteking wijzen.

De meest voorkomende klachten zijn:

  • Slecht of niet eten
  • Braken
  • Buikpijn
  • Diarree
  • Uitdroging
  • Koorts
  • In de “bidhouding” staan (door buikpijn)

Diagnose

Als er een verdenking van alvleesklierontsteking is, kunnen er verschillende onderzoeken worden gedaan. Helaas bestaat er niet één test die kan zeggen of een dier alvleesklierontsteking heeft of niet. Daarom worden meerdere onderzoeken gedaan om aanwijzingen voor alvleesklierontsteking te vinden. Met algemeen bloedonderzoek kunnen andere oorzaken van buikpijn, braken, diarree en slecht eten worden uitgesloten en kunnen er aanwijzingen gevonden worden dat er een alvleesklierontsteking aanwezig kan zijn. Daarnaast bestaat er een test om alvleesklierontsteking aan te tonen (cPL SNAP-test). Als deze test positief is, is het waarschijnlijk dat het dier alvleesklierontsteking heeft, maar helaas niet 100% zeker. Met behulp van een echo van de buik kan gezien worden of de alvleesklier en de omgeving van de alvleesklier er abnormaal uitzien. Ook kunnen dan de rest van de buikorganen worden bekeken en kan gezocht worden naar een eventuele andere oorzaak van de klachten. Op deze manier kunnen we aanwijzingen verzamelen dat het om een alvleesklierontsteking gaat. 

Behandeling

Er is geen medicijn dat direct tegen de alvleesklierontsteking helpt. Het lichaam moet de ontsteking zelf overwinnen. We behandelen uiteraard wel de klachten van het dier. De behandeling bestaat uit:

  • Pijnstilling tegen buikpijn.
  • Medicatie tegen braken en misselijkheid.
  • Infuustherapie. (afhankelijk van hoe het dier eraan toe is kan het zijn dat het dier op de praktijk moet worden opgenomen)
  • Dwangvoeding als het dier niet wil eten.
  • Vetarm en goed verteerbaar voer, zodat de alvleesklier niet te hard moet werken.

Prognose

Alvleesklierontsteking is een ziekte met een moeilijk te voorspellen verloop. Vooral door een acute alvleesklierontsteking kan een dier ernstig ziek worden. Hoewel een dier zeker van alvleesklierontsteking kan genezen, komt het voor dat dieren, ondanks een intensieve behandeling, aan deze ziekte overlijden. Bij dieren die minder ziek zijn en bij chronische alvleesklierontsteking zijn de vooruitzichten op genezing beter. Het kan voorkomen dat de functies van de alvleesklier niet goed herstellen en het dier EPI (een tekort aan verteringsenzymen) of diabetes mellitus (suikerziekte: een tekort aan insuline) ontwikkeld na een hevige alvleesklierontsteking.

Vlooien

Vlooien bij de hond en de kat

Vlooien zijn bloedzuigende insecten die regelmatig voorkomen bij honden en katten, maar ook bij bijvoorbeeld konijnen en cavia's. Vlooien die voorkomen bij huisdieren kunnen ook mensen bijten. Een vlooienplaag in huis is moeilijk te bestrijden. Voorkomen dat uw dier vlooien krijgt is dus zeker een aanrader, zowel voor uw dier als voor u en uw gezin. Uw hond of kat kan vlooien krijgen als hij op een plaats is waar vlooien voorkomen, bijvoorbeeld in een ander huis waar vlooien zijn of wanneer ze in de buurt komen bij dieren met vlooien. Daarnaast kunnen u of uw bezoek vlooieneitjes mee naar binnen nemen via schoenen of kleding, als zij of u op een plaats waren waar vlooien voorkomen.

Waarom moeten vlooien bestreden worden?

Vlooien bijten uw dier en zuigen bloed. Dit is pijnlijk. Het speeksel van een vlo zorgt ervoor dat het bloed niet stolt, zodat de vlo het bloed kan opzuigen. Dit speeksel veroorzaakt jeuk. Het kruipen van de beestjes over de huid van uw dier jeukt uiteraard ook. Sommige dieren zijn erg gevoelig voor het speeksel van de vlo. Ze reageren hier allergisch op. Dit zorgt voor ernstige jeuk, soms zelfs al door één of enkele vlooienbeten. Het dier krabt of bijt soms zelfs de huid kapot, terwijl er op het lichaam geen vlooien (meer) te vinden zijn.

Vlooien kunnen ziektes overbrengen. Ze kunnen besmet zijn met eitjes van de lintworm. Als een dier een besmette vlo opeet (tijdens het likken en bijten van de vacht door de jeuk), wordt de vlo verteerd in de darmen. De lintwormeitjes komen dan vrij en groeien in de darmen uit tot een volwassen lintworm. Ook kinderen kunnen zo lintworm oplopen, als ze per ongeluk een vlo (of lintwormeitjes uit de vacht van het dier) binnen krijgen. Kattenkrabziekte is een ziekte bij mensen die wordt veroorzaakt door een bacterie (Bartonella) die voorkomt in het bloed van katten. Katten kunnen elkaar onderling besmetten met deze bacterie via vlooien. Katten kunnen mensen besmetten via een krab of een beet.
De symptomen bij de mens zijn griepachtige verschijnselen en het ontstaan van abcessen in de lymfeklieren. Myxomatose en VHD (dodelijke ziekten bij konijnen) kunnen ook worden overgedragen via vlooien. Bij pups en kittens met veel vlooien kan er zelfs bloedarmoede optreden, omdat de vlooien zoveel bloed opzuigen. Een vlo kan per dag wel tot 15x zijn eigen lichaamsgewicht aan bloed opzuigen. In ernstige gevallen kunnen jonge pups en kittens hier zelfs aan dood gaan.

Levenscyclus van de vlo

Volwassen vlooien leven op het dier en voeden zich daar met bloed. Het grootste deel van de levenscyclus van vlooien (eitjes, larven en poppen) bevindt zich juist niet op het dier zelf, maar in de omgeving van het dier: uw huis. Nadat de vlo bloed heeft gezogen legt ze tientallen eitjes die uit de vacht van het dier vallen. In de omgeving van het dier ontwikkelen deze in anderhalf tot tien dagen tot larven. Larven leven in vloerkleden, mandjes, dekentjes en bijvoorbeeld kieren in de vloer. Ze eten huisstof en ontlasting van volwassen vlooien. De larven maken een cocon en ontwikkelen daarin binnen vijf tot tien dagen tot jonge vlo (pop). De cocons met jonge vlooien erin blijven in rust tot er een gastheer (dier of mens) in de buurt komt. De vlo komt uit de cocon als er een verandering is in temperatuur of licht of bijvoorbeeld bij trillingen. Dan komt de vlo uit de cocon en springt op de gastheer. De cyclus begint dan opnieuw. De hele cyclus duurt ongeveer twee tot drie weken. 

Een vlooienplaag kan ontstaan als er ineens veel vlooien tegelijk uit hun cocon komen, bijvoorbeeld nadat u terugkomt van vakantie en het huis leeg was. Bij thuiskomt komen dan ineens alle vlooien tegelijk uit hun cocon. 90% van de vlooienpopulatie bestaat uit eitjes, larven en poppen die in de omgeving van het dier leven. De levende vlooien die u op uw dier ziet, zijn dus maar tien procent van het vlooienprobleem: het topje van de ijsberg! Een vlooienprobleem aanpakken bestaat dus niet alleen uit het behandelen van het dier, maar ook zeker uit het behandelen van de omgeving.

Het dier behandelen

Er zijn verschillende mogelijkheden om een dier te behandelen tegen vlooien, zo zijn er spot-ons (pipetten), tabletten en halsbanden. Er bestaat ook shampoos en sprays. Belangrijk te onthouden is dat niet ieder middel tegen alle stadia (volwassen vlo, eitjes, larven, poppen) van de cyclus werkt en dat niet alle middelen even goed werken. Vlooien kunnen na verloop van tijd resistent (ongevoelig) worden voor een middel. Zo kan het gebeuren dat een product wat vroeger goed werkte, nu niet meer goed genoeg werkt.

Een spot-on (pipet) is een middel wat moet worden aangebracht op de huid (dus niet op de vacht!) van het dier, op een plaats waar het dier niet aan de huid kan likken, dus meestal in de nek. Het middel wordt verdeeld over het vetlaagje wat op de huid van het dier ligt en kan zo de vlo doden. Tabletten worden ingegeven in de bek van het dier. De werkzame stof komt in het bloed terecht en komt zo binnen bij de vlo, wanneer deze het bloed opzuigt. Vlooienbanden bevatten een werkzame stof en geven deze langzaam af. Ze werken vaak langdurig en zeker de nieuwere merken vlooienbanden werken goed. Het dier moet de band altijd dragen en de band moet goed contact maken met de huid, dus zeker niet te los zitten. Twijfelt u over welk middel het meest geschikt is voor uw dier, dan kunnen wij u daar uiteraard mee helpen.

Spray en shampoo werken maar kort en werken vaak ook alleen tegen de volwassen vlooien. Na de behandeling kunnen poppen nog steeds uitkomen en kunnen weer nieuwe vlooien op het dier springen. Spray en shampoo kunnen als aanvulling dienen op bijvoorbeeld een tablet om de al aanwezige volwassen vlooien te verwijderen, maar werken onvoldoende om als enige vlooienbestrijding op het dier te dienen.

Vlooien komen niet alleen in de zomer voor. In het najaar en de winter zijn huizen, door de verwarming, warm genoeg voor vlooien om te overleven en zich voort te planten. Daarom is het verstandig uw dier het hele jaar door tegen vlooien te behandelen.

De omgeving behandelen

Goed stofzuigen kan al een groot deel van de eitjes, larven en poppen uit de omgeving verwijderen. Stofzuig het hele huis, inclusief de meubels en alle plaatsen waar het dier ligt. Vergeet ook de auto niet als uw dier hierin meegaat en eventuele kleedjes of slaapplaatsen buitenshuis. Doe na het stofzuigen de stofzuigerzak in een afgesloten plastic zak en gooi deze weg. Als u de zak in de stofzuiger laat zitten, kunnen vlooien weer uit de zak ontsnappen. Gebruik daarnaast een spray om plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn met de stofzuiger aan te pakken en plaatsen waar het dier veel ligt te behandelen. Herhaal deze behandeling enkele keren, zoals op de bijsluiter van het product staat wat u gebruikt. 

Om een vlooienprobleem succesvol aan te pakken is het belangrijk alle dieren tegelijk te behandelen, met een goed middel, in de juiste dosering en dit op tijd te herhalen (de meeste pipetten moeten maandelijks herhaald worden, halsbanden en tabletten werken doorgaans langer). Behandel het hele jaar door en vergeet daarbij niet de omgeving ook grondig te behandelen.

WAARSCHUWING

Let er altijd goed op of een vlooienmiddel geschikt is voor het gewicht van uw dier, gebruik niet zomaar meerdere middelen tegelijk en gebruik NOOIT een vlooienmiddel dat bedoeld is voor de hond bij een kat. Bepaalde middelen voor de hond kunnen dodelijk zijn voor katten!

Terug naar boven